Smeltend geld
Parijs, 31 October 1934
Edouard Daladier, ex-minister van alles, heeft de fondante munt ontdekt, de munt die geleidelijk wegsmelt als suikergoed dat men afzuigt.
‘Weten jullie waar Woergl ligt?’ vroeg hij op het congres der Radicalen wier schat hij bleef. ‘Neen? Ik weet 't, want ik ben er geweest op een vacantie-reisje. Het is een klein stadje van Tyrol, in Oostenrijk, dat zuchtte onder belastingen en werkloozen. Kent iemand van jullie den burgemeester van Woergl? Neen? Ik heb hem gezien en gesproken. Hebben jullie gehoord, citoyens, hoe deze vroede vader werkloosheid en belastingdruk, bankroet en armoede uit zijn gemeente heeft verwijderd? Ik zal het jullie vertellen.
Dat was in Juli 1932 en Woergl had een paardenmiddel noodig of moest crepeeren. Hij besloot bons uit te geven van 15 en 10 schillings welke hij, om geen moeilijkheden te krijgen met de nationale emissiebank, arbeids-bons noemde. Die bons hadden de eigenaardigheid, een beetje onaangenaam voor de houders, dat ze elke maand 1% aan waarde verloren. Op het eind van een jaar was een gulden nog slechts 88 cents waard en na acht jaren nog maar 4 cents. Wie de biljetten hun oorspronkelijken koers wenschte te doen bewaren kon ze elke maand laten afstempelen tegen betaling van den één procent hunner daling. De burgemeester rekende erop dat bons waarop iedereen zoo weinig mogelijk wilde verliezen zouden aangegrepen worden door een waren circuleerings-waanzin, zeer profijtelijk voor den handel en de nijverheid van het plaatsje. Hij won den pastoor voor zijn procédé, daarna den commandant der Heimwehren, en samen vormden zij een comité dat op de toepassing van het systeem toezicht uitoefende.
En hij vergiste zich niet. De eerste uitgifte geschiedde voor een totaal bedrag van 32.000 schillings. Om deze som te dekken met een garantie van 100% had de gemeente haar laatste geldmiddelen samengeschraapt en gedeponeerd bij de locale spaar-kas. Onmiddellijk organiseerde het comité een plan van openbare werken. Alle salarissen en alle leveranties werden betaald met arbeids-bons, die op deze wijze in omloop kwamen. Men bespeurde weldra dat de nieuwe munt op de uitstekendste wijze de diensten bewees welke men van haar verwachtte. Zij circuleerde met een dusdanige snelheid dat men in drie maanden met een hoeveelheid bons die 12.000 schillings niet te boven ging voor 100.000 schillings betalingen kon doen. De wegen, die een treurige reputatie hadden, zagen er na een jaar uit als renbanen. Een brug van gewapend beton draagt het opschrift: “Gebouwd in 1933 met vrij geld”. De verlichting is gemoderniseerd. Het stadhuis, van boven tot onderen opgeknapt, lijkt op een chalet en op een café-chantant waar men bloemen in de ramen gezet heeft. De prijzen stegen niet. In alle winkels accepteert men de hulp-munt. De arbeiders zijn fanatieke aanhangers van het “smeltend geld”. Het is buitengewoon nadeelig om het op te potten, maar men kan alle verlies vermijden door het naar de spaar-kas te brengen en het gevolg van deze faciliteit is niet uitgebleven. Sinds de crisis uitbrak haalden de inwoners van Woergl meer geld terug van de spaar-kas dan zij inlegden. Een jaar na de invoering der werk-bons was er evenwicht; vandaag is er overschot. En de naam van den burgemeester werd gegeven aan een straat. Hij kreeg zelfs zijn standbeeld.’
Daladier dus, een der leiders van de machtigste der politieke partijen, stelt koelbloedig de emissie voor van een muntbiljet welks waarde jaarlijks zou inkrimpen met 5%. Hij oppert dien voorslag, in allen ernst, zonder lachen, en niet in het bestek van een dorp, ten bate van een plattelandsch stadje, maar in het kader en op de schaal van een land als Frankrijk. Beoogt hij een min of meer vermomde devaluatie? Welneen: Hij is te fatsoenlijk om arbitrair te devalueeren als een kermisgoochelaar of als een Amerikaansche brain-truster. Hij heeft niets dan minachtende schimpscheuten voor een Paul Reynaud wiens bazaars in Mexico slechte zaken doen na de amputatie van den dollar, en die zijne natie wil ruïneeren met de halveering van den franc om zijn persoonlijk fortuin en inkomsten te redden. Wil Daladier dan inflatie? Volstrekt niet. De fondante munt, die na twintig jaar spoorloos verdwijnt met achterlating van geschapen, permanente, onverwoestbare rijkdommen, is het tegendeel van inflatie. Met zijn biljet dat smelt, verwijst hij, Daladier, het geld naar zijn werkelijke en rechte plaats. Het geld domineert de menschen niet meer. De menschen domineeren het geld. Wanneer het op is, zegt hij, of aan beide kanten volgestempeld, dan is niet het koken gedaan, doch dan drukt men eenvoudig nieuwe biljetten die met delirium zullen circuleeren alvorens te smelten tot papierpap. Welke ondernemingen kan men niet op touw zetten met een munt die in twintig jaar alle kosten delgt? Men kan geheel Frankrijk ermee outilleeren. Aan iedereen zal zij werk verschaffen. Bij voorbeeld: men zal er 300.000 boerenhofsteden mee herbouwen, welke men over twintig jaar, automatisch afgelost, aan de inwoners cadeau geeft.
Maar mijn beste man, mijn arme kerel, heeft men hem geantwoord, het zijn geen twintig jaar welke uw smeltend geld zou noodig hebben om te zakken tot nul doch hoogstens acht dagen. Humoristen als Clément Vautel, capricieuse en intuïtieve dichters als Tristan Derème, liedjeszangers, die een moppig couplet rijmen over alles wat hen door den bol schiet, hebben de prioriteit der uitvinding opgeëischt niet alleen van Daladier maar ook van Woergl's burgemeester. De fondante munt dateert niet van gisteren of eergisteren: Haar regeling, haar legaliseering werd sinds langen tijd voorgespiegeld door de narren, de zotskappen, de jongleurs, de troubadours, de clowns, die minder last hebben van hypocrisie dan de eminente economisten en die triomfeerend schateren omdat zij zingend en dansend voorspelden waarop het moest uitdraaien. Zij verzekeren jolig dat Daladier plagiaat pleegt. Noch de bijval echter van drakenstekers en gekscheerders, noch de gelijkluidendheid van hun recepten en de zijne, kunnen den ex-minister-van-alles uit zijn lood trekken. Bij voorbaat heeft hij bescheid op doctrinaire tegenwerpingen en op kluchtige instemmingen. Wie niet met molentjes loopt zal wijselijk vreezen dat op den dag der smeltende emissie elke munt van brons, nikkel, koper en simili-zilver gehamsterd worde in leege flesschen en inmaak-potten, dat de gouden baksteenen der Banque de France (220 biljetten per stuk) zullen weggaan als versche broodjes bij den bakker. Dat deert den radicalen politicaster niet. Mijn remedie, proclameert hij, verwezenlijkt de hoop der menigte. Les espérances des masses: ‘De spaarder behoort tot een periode van civilisatie die voorbij is. Lang genoeg was de industrieel vazal van den financier en lang genoeg duurde het dat twee honderd duizend Fransche families meester zijn van de nationale politiek.’
De man die dezen nonsens uitkraamde en die klaarblijkelijk eventjes getikt werd van lotje, ontving een ovatie welke tien minuten aanhield. Hij was zelfs de eenige der redenaars, Herriot niet uitgezonderd, die door de congressisten van Nantes geovationneerd werd tot de heet geklapte handen en de schor geschreeuwde kelen niet meer konden. Wanneer Daladier een debutant was, een vaag journalistje, een obscuur arrivist en wanneer hij gesproken had op een meeting van proletariërs die men alle soorten van zand in de oogen kan strooien, zou men voor dergelijke dolzinnige theorieën de schouders mogen ophalen. Doch Daladier, met wie blijkbaar niet meer ernstig te redeneeren valt, was menigmaal minister en formeerde verscheidene Kabinetten; doch zijn gehoor bestond uit gepondereerde menschen die zich de politieke élite wanen van hun volk; doch Doumergue kan noch regeeren zonder den raaskallenden Daladier, noch zonder zijn ijlhoofdigen aanhang.
Als 't er zoo in de voornaamste koppen uitziet, als de verwarring zich uitdrukt in de taal der verstandsverbijstering kan men zich, alles welbeschouwd, beginnen te feliciteeren. Hoe duidelijker de beginselen, ook al zijn ze dwaas, zich afteekenen tegen den zwarten, onweerszwangeren horizon, des te beter. Geen dubbelzinnigheden: Geen slag om den arm. Men kan pas besluiten tot een actie, tot een operatie, wanneer de toestand geclarificeerd, overzichtelijk en scherp omlijnd is. Met ronde woorden beseft de burger tenminste waarom en waarvoor hij in 't gedrang raakt. Het is verreweg verkieselijker dat de furie van Daladier uitbreekt in excessen die het dwangbuis noodig maken dan dat zij heimelijk voortkankerend een ongezonde situatie in 't oneindige rekt. Iemand die verwachtingen koestert als hij, kan geen oogenblik hopen ze zonder geweld te verwezenlijken. Tegen meeningen als de zijne discuteert men niet. Men roeit ze uit of men gaat ten onder. Zoo wordt ieders positie duidelijk als een loopgraaf, als een prikkeldraadversperring. Men kan aan 't vechten slaan. En hoe minder een ontknooping draalt die bijna onmogelijk nog pacifiek kan zijn, des te voordeeliger voor den overwinnaar.
[verschenen: 21 november 1934]