Na de misdaad
Parijs, 15 October [1934]
De diplomatieke consequenties van den moord op Alexander van Yoegoslavië laten zich zóó ernstig aanzien dat Albert Sarraut, minister van Binnenlandsche Zaken en als zoodanig hoofd van politie, zijn portefeuille onmogelijk kon behouden. Reeds de eenvoudige correctie tegenover het volk dat zijn Koning betreurt, gebood zijn demissie. Sarraut nochtans klampte zich vast aan het ambt en aan den commando-post.
Met blijkbaren tegenzin en met een ergerlijke vertraging teekende hij het ontslag van Berthoin en Sisteron, de chefs der Sûreté. Vooral de afdanking van Sisteron, de verantwoordelijkste en de griezeligste, had voeten in de aarde. Als men precies wist en mocht zeggen op welke machten deze lugubere beulsknecht steunde, die een president en een vorst in het vizier der revolvers leidde gelijk drijvers de hazen op een jachtveld, dan zou men veel begrijpen. Waarlijk Sisteron stond sterk, en sterker dan men durft vermoeden omdat zijn positie schuwe oogluikingen doet veronderstellen bij sommige leden van den oppersten regeeringsraad. Geen van allen echter kon ten slotte gesauveerd worden. Langzamerhand nam Parijs de physionomie aan der dagen van grooten schoonmaak. Het begon te herinneren aan den morgen van Zeven Februari. Na de begrafenis van Barthou verwachtte men een uitbarsting en de troepen waren geconsigneerd in de kazernes. De explosie kwam niet omdat denzelfden dag het aftreden bericht werd van Sarraut en zijne suppoosten. Maar wat denkt men te Belgrado van deze lammenadige en wellicht gedwongen aarzelingen? Zullen de Serviërs zich plooien naar een tactiek die door talmen en rekken het venijn eener bedorven situatie hoopt te verzwakken?
Aldus geschiedde hetgeen Doumergue sinds maanden voorzichtig verschoof. Onder den schok eener abominabele misdaad willigde hij eindelijk in wat sedert weken het gezondste deel der publieke opinie te vergeefs hem vroeg. Hij reformeerde zijn kabinet. ‘Wij moeten het ministerie Barthou-Chéron-Sarraut omverwerpen’, schreef begin September een der heftigste maar redelijkste polemisten, en voor deze simpele, normale, onvermijdelijke operatie was niets minder noodig dan de dood van een vorst en een cycloon die de wereld uit haar as rukt. Waar de mensch weifelde beslisten zonder dralen de Schikgodinnen.
Wat had Doumergue niet kunnen verhoeden? Alles wat reeds is en alles wat uit het zijnde opdoemt. De bezadigdste en onpartijdigste voorlichters rieden hem een onverwijlde, radicale hervorming der Sûreté, een scherpe contrôle van het internationaal gespuis, een loodrechte, haaksche koersverandering der buitenlandsche politiek. Drie urgente maatregelen van veiligheid, orde en zelfbehoud. Wat deed, of wat probeerde hij tenminste in deze parallelle lijnen? Niettegenstaande de dringendste en gemotiveerdste waarschuwingen zag men noch een poging noch een daad. Terwijl de samenzweerders, die bij Barthou's lijk vijanden van den vrede heetten, ongestoord complotteerden, genoten Doumergue en het Fransche gouvernement een eindelooze vacantie. Barthou kon hen, aan wier fanatisme hij weldra zou overlijden, ontmoeten aan de oevers van het Vierwaldstattermeer, waar hij onder 't zomerloof een inaugurale redevoering schreef voor de Académie Française. De moordenaars zullen in hun vuisten gelachen hebben toen zij in de kranten anecdotische verhalen lazen over de inactiviteit van Frankrijks regeering en de rozen van Tournefeuille. Zij die Europa ondersteboven gingen zetten met toestemming der Sûreté prepareerden de reisroute, kozen de hotels, verkenden de plaats der handeling en oefenden zich op de mitraillette. Sarraut toerde langs de Balearen. En in alle toonsoorten, in den deurwaarders- en in den vischwijventoon, had de helft der Fransche pers Doumergue de aanmaning toegediend: ‘Pas op Sarraut! Hij heeft de etiquette der Sûreté verhangen, maar hij raakte niet aan het baksel, het brouwsel en aan de koks.’
Doumergue luisterde niet naar de welgemeendste adviezen. Zelfs de affaire Mariani schudde hem niet wakker. Maar wat won hij met zijn traagheid? Door Sarraut te offeren had hij Barthou kunnen redden. Door geen pink te verroeren verloor hij de twee ministers van wie niets hem kon scheiden behalve de vervaarlijk gecompliceerde mechaniek van toeval en noodlot.
Wie niet bezwijkt onder den smorenden last eener zoodanige verantwoordelijkheid en onder het verpletterend démenti der feiten heeft nog de gelegenheid ervan te leeren, waarvoor niemand te oud is volgens het spreekwoord. Hoe benutte Doumergue deze kans?
Door de gezamenlijke pers, zoowel van links als van rechts, was Henry Chéron gedisqualificeerd wegens zijn looze en misselijke draaierijen in de zaken Stavisky en Prince. Zijn gedrochtelijk en potsierlijk volumen van Franschen Falstaff werd voor iedereen het symbool van een hinderpaal waarop elke loyale actie moest afstuiten. Wanneer de helft der publieke opinie de verwijdering eischte van Sarraut en Barthou, de gansche openbare meening reclameerde de verjaging van Chéron en een bezem in het Ministerie van Justitie. Zijn burleske figuur van Silenus zonder Bacchus werd uitgefloten in alle bioscopen. Bij de herdenking van den driehonderdsten verjaardag der vereeniging van Séléstat (Schlettstadt) aan Frankrijk was hij beschermd door een talrijker en gewapender lijfwacht dan Alexander van Yoegoslavië in Marseille. Bij de heropening der rechtszalen (plechtigheid die altijd gepresideerd wordt door den minister) durfde hij uit vrees voor opzienbarende incidenten niet verschijnen in het Paleis van Justitie. Nooit verstrikte een triviaal politicus zich ongelukkiger in zijn eigen listen en leugens. Nooit ook zag een plat demagoog, die President der Republiek hoopte te worden, zijn carrière gebroken door een zoo ongenadige en gewettigde impopulariteit. Niet alleen het gezond verstand, niet alleen de vox populi, maar zelfs het fatsoen gebood Doumergue om zich te ontdoen van zulk een parodistisch struikelblok.
Hij deed 't. Maar hoe? Toen het Kabinet, vergaderd onder voorzitterschap van President Lebrun, herpleisterd was, toen Sarraut vervangen was door den burgemeester van Reims Marchandeau en Barthou door Laval, wiens bezoek aan Berlijn (in de dagen van Brüning) nog ieder heugt, en toen Chéron een zucht slaakte van verluchting, rees Pétain overeind en vroeg het woord. ‘Mijne Heeren, zei hij letterlijk, wij hebben een zwaargewicht in het ministerie en wij moeten dezen ballast uitwerpen.’ Een stilte, waarin men de laatste vliegen van het seizoen kon hooren gonzen, volgde op den onverhoedschen uitval van den Maarschalk. ‘Wien bedoelt gij?’ vroeg Chéron die bij vorige deliberaties reeds menige critiek te slikken had gekregen. ‘Uzelf’ antwoordde Pétain. Het was een ultimatum en zoo gesteld dat de kwestie op staanden voet moest worden opgelost. Marquet, de neo-socialist van Arbeid, Denain van Luchtvaart, Flandin van Openbare Werken, Rivollet van Pensioenen vielen Pétain bij. Lebrun trachtte te sussen. Doumergue dreigde met een terugkeer naar het arcadische Tournefeuille. De vijf ministers, de minst verpolitiekte en de onbesprokenste van het team der twintig, zetten zich schrap en boden hun ontslag aan. Pas toen een breuk onvermijdelijk scheen werd Chéron handelbaar. Hij kan alles dragen - de minachting en de vlijmendste schimp - maar niet de aansprakelijkheid eener catastrofe. Want de Parijzenaars zouden hem gelyncht hebben.
Zooveel moeite kostte het nog om de Justitie te bevrijden van een grotesken en openlijken valschaard, die met zijn centenaars-gewicht de schalen der balans onklaar maakte. Zoo weinig haast, zoo weinig neiging, zoo weinig energie betoonde Doumergue in de vervulling eener taak, welke hem door de voortreffelijksten zijner natie werd opgedragen en welke ieder rechtschapen mensch zich tot een plicht zou rekenen. Geen twijfel is mogelijk: het lag in zijn macht om de Marseillaansche slachting en hare onafzienbare, onheilspellende gevolgen te voorkomen. Hij heeft die macht niet gebruikt. Hij heeft de helderste raadgevingen in den wind geslagen. Wat gaat er in hem om, wanneer hij terugblikt op een periode van dolce far niente, die hem een nachtmerrie werd en een gewetensknaging? Zal hij zijn tegenwoordigheid van geest herkrijgen onder het geweld eener emotie, die Poincaré in 't graf stiet?
Helaas! hier ontbreekt een man. In 1932, na Doumer, dien hij bewaken moest, te hebben laten neerschieten, maakte Sisteron promotie. Vandaag zit hij nog niet in de gevangenis. Zou een Pétain tenminste begrijpen dat alle grenzen overschreden zijn?
[verschenen: 7 november 1934]