De misdaad
Parijs, 12 October 1934
De moord op Alexander Karageorgevitch is een onderdeel, een episode van een wijdvertakt internationaal werkplan. Wij bezitten voor 't oogenblik niet de noodige gegevens om met vereischte nauwkeurigheid het doel aan te [duiden] der loopende handeling maar wij hebben genoeg indicaties om haar middelen uiteen te zetten.
In den vroegen morgen van 9 October, dag van den aanslag, worden alle hotelhouders en kamerverhuurders van Parijs gevisiteerd door de politie. Inspecteurs van den dienst der ‘gemeubileerden’ doen een volledige ronde en vertoonen een foto met de klassieke vraag: Kent gij dezen persoon? Het antwoord luidde even klassiek: Neen. Sommige hotelhouders echter vonden het raadzaam om inlichtingen te vragen over het gezochte individu en vernamen dat hij een Yoegoslavisch terrorist was, bij de justitie bekend, en in Frankrijk gekomen om een aanslag te plegen op Koning Alexander.
Deze mededeeling verscheen 's namiddags, een paar minuten vóór den moord, in La Presse, een pas opgericht avondblad met anti-democratische tendenties. Geen enkele andere krant bevatte berichten van gelijken inhoud. Om te onderstrepen dat het geen gerucht en geen maatregel gold die gebruikelijk zijn bij 't bezoek van ieder staatshoofd, interviewde de reporter van La Presse den heer Meyer, directeur der Rechtspolitie. Deze zei hem letterlijk: ‘Het is juist dat de politie der “gemeubileerden” bezig is een individu te zoeken.’ Hij legde den nadruk op ‘één’ en voegde er aan toe: ‘Het is dus mogelijk dat de geheimzinnige verdachte zich niet te Parijs bevindt.’ Tot stichting van tijdgenoot en nazaat verschijnt dit ondubbelzinnige orakel zwart op wit gedrukt in La Presse van 9 October.
Men mag zich afvragen: wenschten zij die den moord afkeurden (Sûreté Nationale en Rechtspolitie zijn gezworen vijanden) zich door de kennisgeving in een nog weinig verbreid dagblad te dekken? Het zou kunnen. Doch wij willen geen veronderstellingen maken. Wij willen ons houden aan wat onomstootelijk vaststaat. Uit het bericht van La Presse, behoorlijk geauthentifieerd door de verklaring van Meyer, concludeeren wij dus alleen dit: Dat de Politie op de hoogte was van den beraamden aanslag. Zij was niet enkel in 't algemeen verwittigd door een ministerieele circulaire (No. 11.154 van 5 October), verzonden aan alle grensposten, bureaucratische usantie waaraan zij desnoods maling kon hebben, doch in 't bijzonder was haar aandacht getrokken op een speciaal gesignaleerde en strikt omlijnde gebeurlijkheid.
De heeren Berthoin, directeur der Sûreté Nationale, en Sisteron, contrôleur général, belast met de bewaking van staatshoofden, hadden zich herhaalde malen naar Marseille begeven en conferenties gehouden met de locale autoriteiten om de bescherming te organiseeren van den Koning van Yoegoslavië die in de cosmopolitische havenstad den Franschen bodem zou betreden. Zij kenden de gevaren waaraan Alexander blootstond. Zij kenden eveneens de politieke waarden, de plaatselijke en Europeesche beteekenissen vereenigd in Alexanders kwetsbaar lichaam, en afhankelijk van zijn bedreigde leven. Zij wisten ook dat Marseille wemelt van canaille en roekeloos geboefte samengescharreld uit alle hoeken der aarde. Sisteron daarenboven had eenige ondervinding van aanslagen: Hij was 't die Doumer vergezelde toen de President der Republiek in 1932 door Gorguloff werd neergeschoten als een konijn.
Het ensemble der invloeden en factoren welke Alexander te Marseille opwachtten was derhalve onheilspellend maar nog niet fataal. Allen kunnen worden afgewend, geneutraliseerd, geannuleerd. Wat zal een politie, die haar elementairsten plicht vervult, doen tegenover zulk een bundel bedreigingen? Zij zal haar waakzaamheid en haar voorzorgsmaatregelen verdubbelen. De gezamenlijke pers der wereld heeft spontaan uitgeroepen: Ja, bij ons! Maar niet in Frankrijk, met de nonchalance, het laisser-aller, het verzuim, de nalatigheid, de zorgeloosheid, de ordelooze janboel, de anarchie, de ongegeneerdheid en de familiariteit der Franschen.
De wereldpers vergist zich en ook de Franschen laten zich bedotten die, om de eer te redden, het leidmotief der nalatigheid hebben meegezongen. De Sûreté Nationale, vertegenwoordigd door Berthoin en Sisteron, begaat geen verzuimen. Zij verwaarloost niets. Zij beheert uitstekend hare zaken. Twee officieele communiqués bewijzen dit. Het eene is van den prefect der Bouches-du-Rhône, het andere van den Gemeenteraad van Marseille.
De prefect, afgezet als zondenbok, en de Gemeenteraad die in een kwaden reuk staat, wenschen niet beklad te worden. Zij rechtvaardigen zich. Zij deelen mede dat een peloton van gewapende motorrijders bestemd was om de automobiel des konings te begeleiden. Dit escorte werd geweigerd door de Sûreté, die zich exclusief de ordebewaking had toegeëigend. Prefect en Gemeente-bestuur hadden een contingent Spahis ontboden uit Orange. Op de laatste minuut werd deze veiligheidsmaatregel afgelast door de Sûreté Nationale. Prefect en Gemeente-bestuur hebben toen twaalf agenten op fietsen en twee officieren aangewezen om Alexanders automobiel te omringen. Te vier uur stonden zij gereed op den Quai des Belges waar de Dubrovnik ging meren. Maar op 't uiterste nippertje, precies op 't moment dat Alexander aan wal stapte, ontving het piket een formeele tegenorder van den heer Sisteron in eigen persoon, ondanks de bezweringen der Marseillaansche autoriteiten.
Deze afgrijselijke bijzonderheden zijn geen conjecturen, geen min of meer gewettigde vermoedens, 't zijn onbetwijfelbare realiteiten, onbetwistbare feiten.
Men zou de Sûreté bijgevolg van nalatigheid kunnen betichten. Zij heeft niets, of bijna niets gedaan om een aanslag te verhinderen en op 't traject dat Alexander in Marseille moest afleggen (drie kilometer) waren slechts 1200 agenten, 191 inspecteurs, 120 gendarmes en 48 gardes mobiles geposteerd. Ongeveer één man per vier meter. De Sûreté daarentegen heeft niets, absoluut niets veronachtzaamd wat bij zulk een fragmentarische bewaking een aanslag kon vergemakkelijken en kon doen lukken.
Hoewel Alexander tijdens den oorlog Fransche troepen commandeerde en hoewel te Marseille verschillende regimenten koloniale infanterie gekazerneerd liggen, had de Sûreté de medewerking van het leger vierkant afgeslagen. Zoo reed de Koning zijn noodlot tegemoet in een snelheid van acht kilometer per uur (het tempo van een fikschen voetganger) zonder eenig ander escorte dan een luitenant-kolonel te paard. Deze officier, het schandaleuze zijner rol beseffend, had geschreven instructies geëischt. Men vertrouwde hem drie levens toe en hij wist in hoeverre een paard, een sabel en de kloekste ruiter inferieur zijn aan het mitrailleur-pistool Mauser van een gedecideerden aanvaller. In de weinige seconden, noodig om een paard te wenden en uit te halen voor een sabelhouw, had de moordenaar minstens drie schoten gelost op Alexander, vier op generaal Georges (een der beste Fransche generaals) en één op Barthou. Het schijnt dat Barthou per ongeluk werd getroffen. In ieder geval liep hij slechts een vrij onbeduidende wonde op aan den beneden-arm en ware niet gestorven wanneer men een ader tijdig had afgebonden.
Bij de wildste volksstammen geldt een gast voor heilig en onschendbaar, zelfs al is de gast een vijand. In Koning Alexander begroette de Fransche natie een vriend, een bondgenoot, een voormalig strijdmakker, en geen tien minuten vertoefde hij op Franschen grond of hij lag bewusteloos en doodelijk gekwetst in de kussens der auto van den gastheer.
Geen woorden kunnen de gevoelens weergeven welke in den avond van 9 October door Parijs stormden, zoodra de hemeltergende tijding bekend werd. Ieder die een greintje eergevoel behield sidderde onder den hoon, den smaad, de schande, de vernedering, waarmee een wraakroepende wandaad het Fransche blazoen bezoedelde. Een vlaag van beklemming, consternatie, woede en ontsteltenis doordrong het volk en verdichtte zich naarmate het nieuws binnenkwam. Wat was dat voor een gouvernement, voor een politie die zulke onteerende gruwelen permitteerde? Want Alexander, wiens gewelddadige dood een jaar geleden aangekondigd werd door een Franschen journalist, had ongedeerd kunnen reizen naar Boekarest, naar Athene, naar Stamboul [= Istanboel], en zelfs naar het wrokkende Sofia. Overal was hij beschermd. Hij behoefde echter slechts Frankrijk te betreden om neergeschoten te worden als een vogelvrij-verklaarde. Wie was meester in dit gehoonde en ontwrichte Frankrijk? De Franschman, of een internationaal gepeupel en zijn handlangers?
De consternatie luwt, de woede zwelt aan. De dood van Alexander zal een determineerenden invloed uitoefenen op Frankrijks lotsbestemming en op de evolutie zijner binnenlandsche crisis. Wij hebben onze uitdrukkingen gewikt, onze verontwaardiging verkropt. Wij oordeelen geenszins over de medewerking welke de Sûreté Nationale verleende in de Marseillaansche slachting. Wij constateeren haar.
[verschenen: 3 november 1934]