Twintig jaren daarna
Parijs, 4 Augustus [1934]
Om den twintigsten verjaardag van de oorlogsverklaring te herdenken heb ik gelezen en gebladerd in het monumentale ‘Verdun’ van Jacques Péricard, dat onlangs werd uitgegeven door de Librairie de France. De auteur meende dat de geschiedenis niet beter geschreven kon worden dan door hen die haar maakten en om zijn boek samen te stellen vroeg hij de medewerking van zes duizend combattanten die tusschen 1914 en 1918 den Calvarieberg beklommen langs de twee Maas-oevers en hem levend afdaalden. Van de zes duizend ingezonden verslagen gebruikte hij er twaalf honderd. Zij werden ingelascht onder den datum van het chronologisch overzicht, dat in de zakelijke termen van een communiqué de gebeurtenissen vermeldt en volgt. Zoo krijgen wij van bijna elken dag der 1560 dagen welke de worsteling duurde een authentiek, bloedwarm getuigenis en de schrijver mag zeggen met gelijken trots en bescheidenheid: ‘Mijn boek is het collectieve werk der strijders van Verdun.’ Ook de talrijke foto's die den tekst illustreeren treffen door haar ongeschminkte echtheid. Het zijn geen afbeeldingen voor lieden die dit Golgotha bereizen als touristen maar voor hen die het bezoeken als pelgrims, die de herinneringen en de lessen willen bestendigen van het verschrikkelijkste, smartelijkste en verhevenste epos waarin de mensch na den zondvloed betrokken raakte.
De dikke in-quarto-band telt meer dan vijf honderd pagina's en heeft den omvang van wat wij een heele bijbel noemen. De documenten-verzameling van Jacques Péricard verdient dezen titel. Niet alleen wegens haar uiterlijk en haar volledigheid, maar meer nog en in den eigenlijksten zin wegens haar nauwgezetheid, haar kalme onpartijdigheid, haar rechtschapenheid, haar eerlijk accent, en wegens de hooge moraal welke hare bladzijden stuk voor stuk en zonder uitzondering openbaren. Dit lange verhaal van twaalf honderd vertellers wisselt gedurende vier jaren noch van plaats, noch van handeling. Het speelde op een onveranderlijken achtergrond, onder den blooten hemel, in een klimaat dat 's winters harder en 's zomers teederder was dan een geteisterd hart verdragen kon in het licht van zon, maan en vertrouwelijke sterren, die hun trage tochten volbrachten door den zodiak en raadselachtig onbewogen schenen over de verscheurendste, onpeilbaarste ellenden. Sinds hunne baan geschreven was in het uitspansel, sinds menschelijke oogen naar hen opblikten, hun weg zoekend in het hier en in het hiernamaals, sinds volkeren oorlog voerden en sinds de verraderlijke natuur haar cataclysmen complotteerde tegen de rampzalige aardbewoners hadden zij nimmer iets dergelijks aanschouwd. Een zoodanig potentieel van lijden, dood en verschrikking, geconcentreerd in een cirkel van enkele kilometers doorsnede. Zoodanige menschenmassa's die door sneeuw en slijk, door wind en regen, in den rozigen dageraad, in het rustige middaguur, in den gouden glans der avondschemering stormliepen naar de rookende vuurmonden of in modderige kuilen weerloos de komst verwachtten van een onberekenbaren granaat, van een gaswolk, deinend op de grillen eener bries. Zoodanige pijnen en gruwelen, geestelijke en lichamelijke, als geen enkel verstand kon omvatten en minder nog verklaren.
Het slagveld van Verdun heeft zijn equivalent niet, noch in den wereldoorlog, noch in vroegere oorlogen, en 't minst wat men zeggen kan van de martelingen, de beproevingen ondergaan door honderdduizenden Fransche en Duitsche mannen, is ongeloofbaar, omdat geen taal of teeken vermag het uit te drukken. Maar het ongelooflijkste is niet de georganiseerde, verduurzaamde foltering, gruwelijker voor hen die overleefden (en al hun jammer doorgrondden) dan voor hen die stierven. Het ongeloofelijkst is de zielsgesteldheid waarin die eigenwillige smarten de slachtoffers achterlieten. In de bladzijden waarin twaalf honderd getuigen hun lijden oprakelen zal men tevergeefs zoeken naar een kreet van haat, van toorn tegen den vijand die de rampen berokkende. Eertijds (of elders op het front) streed men met woede, met razernij, met enthousiasme. Te Verdun leerde men strijden met mededoogen. Het eigen leed stemde de soldaten barmhartig jegens hun tegenstanders. En deze transformatie deed zich niet slechts voor bij de Franschen. ‘De Duitsche soldaten van Verdun,’ schrijft Péricard, ‘zijn niet vreemd gebleven aan menschelijkheid, gelijk zoovele hunner ouderen uit de twee eerste jaren van den oorlog, en soms hebben wij een grooten vloed van medelijden voelen golven uit hunne linies naar de onze. Tusschen Duitsche soldaten, gevangen genomen te Verdun, en ons zelf, bestond geen spoor van verschil: hetzelfde omhulsel van slijk, dezelfde gezichten, vermagerd door ontberingen, dezelfde verwilderde oogen, ontzind door de afgrijselijkheid van wat zij ondergaan of gezien hadden. Hoe zou men wezens kunnen haten, die zoo dicht bij ons stonden door de ondervonden smarten?’
Hij bewijst nog een edeler hulde aan den onversaagden vijand, hulde welke het sublieme nadert, zoowel voor hem die ze vertolkt, als voor hen aan wie ze gericht is. Het heugt mij niet ooit iets nobelers en hartverheffender gelezen te hebben dan de bladzijde welke deze erkentenis bevat:
‘Meer dan eens, en hoewel zij geleden hadden van den hardnekkigen weerstand van een groep Franschen, hebben de Duitschers gepoogd, die helden te redden, wetend dat zij zichzelven, door aldus te handelen, blootstelden aan den dood. Dat is een blijk van groote kracht, van een cardinale kracht. Wanneer zielen hebben kunnen stijgen tot zulke toppen, is geen enkele andere top voor hen ontoegankelijk. Het is een voldoende motief, dunkt ons, om onze mannen te rechtvaardigen, die tegen alle redelijke hoop in, werken om den afgrond te dempen tusschen het Duitsche volk en het Fransche.’
Den gedachtengang van Péricard voortzettend, acht ik een aangrijpend, unaniem getuigenis als dit kostbare en bemoedigende boek een toereikend argument (naast zooveel positievere argumenten) om voor geruimen tijd, om misschien voor immer, een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk onder de onmogelijkheden te rangschikken. Een jongere generatie weliswaar, voortvarend, vermetel, vergeetachtig en onbesuisd, bevolkt aan beide kanten van den Rijn de kazernes. Zij zal marcheeren op het eerste bevel. Doch het lijkt mij onbestaanbaar dat dit bevel ooit gegeven wordt, te Parijs of te Berlijn, zoolang de veteranen aan beide zijden der grens op het bestuur der natie een invloed zullen uitoefenen welke hoe langer hoe meer toeneemt. Er zijn weinig regimenten der Fransche en der Duitsche legers die ontsnapten aan het godsoordeel en de vuurproef van Douaumont, Vaux, la Côte de L'Oie, le Morthomme, le Bois des Caures, la Côte du Poivre en andere rouwende namen, luidend als doodsklokken, panische namen, waarmee aller bewustzijn en onderbewustzijn voor eeuwig gemerkt is. De strijd om Verdun was een persoonlijk duel dat strikt beperkt bleef tot Duitschland en Frankrijk, en waar twee volken, gelijk in dapperheid, gelijk in tucht, gelijk in offervaardigheid, in volharding, in uithoudingsvermogen, in ridderlijkheid, geklommen zijn tot de wildste en eenzaamste kimmen van ziel en geest, ongenaakbaar voor de rest der menschheid. op die vlagende hoogten hebben zij elkaar leeren vreezen. Zij hebben ook elkaar leeren eerbiedigen. Zij hebben bovendien geleerd dat men niets bereikt met geweld. Neen! Twee naties die zich zoo gemeten hebben binden geen onderlingen strijd meer aan.
Men zou kunnen zeggen dat een werk als ‘Verdun’ de verpestende kletspraatjes eener door internationale elementen beheerschte pers ruimschoots goedmaakt. Wij kennen daarmee echter den micrococcus prodigiosus, en andere ophitsende verzinsels uit Engelsche bronnen, meer gewicht toe dan zij in werkelijkheid wegen. Dat een getuigenis van twaalfhonderd oudstrijders vandaag kan verschijnen, zestien jaar na den wapenstilstand, en in een periode waar Frankrijk van binnen en van buiten gebombardeerd wordt met anti-Duitsche microben van haat en tweedracht, bewijst overvloedig dat de Fransche natie immuun werd en bleef voor de virulentste giffen. Uit sommige passages van dit bewonderenswaardig gedenkschrift zal de goede hoorder zelfs niet aarzelen om af te leiden dat men aan den overkant van den Rijn nimmer te vergeefs een loyaal beroep zal doen op de combattanten van Verdun.
[22 augustus 1934]