De Marokkaan
Parijs, 29 Juli [1934]
Bij den dood van Lyautey meet de geest de afgelegde baan die een deel was van ons eigen leven. Hoelang is Marokko Fransch? Geen kwart eeuw. In 1904 en 1907 vocht Lyautey er als generaal. Vanaf 13 Mei 1912 tot 1925 commandeerde hij er als militair resident. Twaalf jaren! De tijd voor een kind om te groeien tot knaap. Een zucht, een schaduw die voorbijgaat.
Hij was benoemd door Poincaré na den opstand te Fez, waarbij de muitende Mooren hun officieren doodden, het Joden-kwartier uitmoordden en plunderden, den Sultan belegerden in zijn paleis en de oproerige Arabierenstammen, van heinde en ver aangerukt, de stad omsingelden. Zoo vond hij het land. Een wildernis, bewoond door turbulente, ontembare horden, sinds menschenheugenis in oorlog tegen het gezag en tegen zichzelf. Een onbegaanbare woestenij waar elken dag gewelddadig bloed vergoten werd door een bevolking, levend van plundering en moord. Geen wegen. Geen spoortreinen. Geen havens. Geen steden, bewoonbaar voor éen Europeaan. Geen landbouw. Geen industrie. Geen handel. Een oord waar sedert eeuwen de Nomade zijn tenten opsloeg en afbrak.
Binnen de twaalf jaren, welke het lot hem toewees, onderbroken en geremd door de weeën van vier jaren wereldkrijg, herschiep Lyautey de onherbergzame braakgronden, uitgestrekter dan geheel Frankrijk in een paradijs. En wie vandaag den Franschman kennen wil in doorsnede, de synthese van een weergaloos jong volk, de quintessens van een ongeëvenaard rijk temperament, moet niet het moederland bezoeken en bezichtigen, waar het nieuwe worstelt met het oude, doch Marokko. Als talisman droeg Lyautey een ring waarin het vers van Shelley gegrift was: ‘The soul's joy lies in doing’ en nooit ontbrak hem de moed tot de daad bij 't herdenken zijner tooverspreuk. ‘Ik ben een bouwer,’ placht hij bescheiden te zeggen. Zijn soldaten deden geen stap voorwaarts of zij lieten een weg achter zich en onder toezicht van hun aanvoerder voltooiden de heirstraten zich in een net van rechtlijnige, spiegelgladde renbanen voor auto en motorwiel, de eenige misschien van den aardbol waar het terrein volkomen geadapteerd is aan de snelheidsmogelijkheden der moderne mechaniek. Zijn soldaten veroverden ook geen vlek of naast de woningen der inboorlingen verrees een Europeesche stad. Hij koos zelf zijn architecten, modelleerde ze naar het ideaal dat hem bezielde, keurde hun ontwerpen en waakte over de uitvoering. Zoo konden de residentie-gebouwen van Rabat een schoonheidscomplex worden, dat nergens zijn gelijke vindt en het gebouw der Posterijen een meesterstuk, dat eenzelfde ontroering uitstraalt, dezelfde bewondering afdwingt als de mooiste kathedraal of moskee, en als zoodanig wellicht uniek is op aarde. Terwijl de eenen metselden onder bescherming der geweren, groeven de anderen waterputten, breidden de oasen uit, herboschten verarmde streken, legden een spoorweg aan van de Middellandsche Zee naar den Atlantischen Oceaan, maakten van het gehucht Casablanca een der grootste havens van Afrika, boorden petroleum, dolven mijnen, ploegden de akkers, en
ontgonnen het rijkste phosphaat-gebied, dat totnutoe ergens ter wereld ontdekt en geëxploiteerd werd. Het nuttige en het schoone ontloken onder zijn twaalfjarig commando als in een sprookje. Want Lyautey was een volledig mensch en in elk onderdeel zijner volledigheid perfect. Men zou hem kunnen schilderen als een ridder, met een degen op zij, in de eene hand een boek, in de andere een gereedschap. Hij incarneerde in de hoogste mate de harmonie en het evenwicht, welke de Grieken gezocht hebben in de vereeniging van Apollo en Dionysos, de gewapende wijsheid, welke zij symboliseerden door Minerva toe te rusten met lans en helm. Zijn psychische structuur was van zulk zuiver gehalte, dat zij niet in beroering kon komen met eenige materie, met eenige omstandigheid zonder het geluid te geven waarin haar zeldzame, onovertrefbare zuiverheid weerklonk.
Deze alzijdige, begenadigde persoonlijkheid kende geen nederlagen, geen tegenspoed, geen mislukkingen, geen pech, geen wanbof, geen gesukkel. Toen hij een kind was en op de armen eener dienstbode vanuit een eerste verdieping keek naar een troepen-défilé dat in Mei 1856 gehouden werd te Nancy, ter gelegenheid van het doopsel van den keizerlijken prins, liet de meid hem uit het raam vallen. Hij kwam neer op het kuras van een ruiter, wondde zijn ruggegraat en moest voor de rest zijner jeugd - hij was toen twee jaar - in een ijzeren corset. Doch daarmee betaalde hij den tol aan de kwade fortuin en het verdere verloop van zijn leven teekent een geleidelijk stijgende lijn, zonder nederwaartsche buigingen, zonder halten. Hij werkte op Madagascar, in Tonkin en overal waar hij verschijnt, begeleidt hem het succes. Hij weet zijn luitenants zoo te kiezen dat geen enkele hem teleurstelt. In Marokko heeft hij Gouraud bij zich geroepen die in 1918 het laatste Duitsche offensief zal stuiten, en Mangin die den eersten Franschen overwinnings-aanval zal inzetten. Het merkteeken van den waarlijk grooten man is dat hij zich durft omringen met medewerkers van zijn eigen superieur kaliber. Toen Mangin en Gouraud hem in 1914 ontnomen werden, voelde Lyautey zich nog sterk genoeg om een onaannemelijk order zijner civiele regeering te overschrijden. Van hem die langs zijn Marokkaansche grenzen in gevechten en gevaren gewikkeld lag, eischte men terugzending van twintig bataillons, en hem die de helft van het huidige protectoraat overmeesterd had, gebood men het bezette gebied te ontruimen, weg te trekken tot de kust en zich daar in afwachting van betere tijden te verschansen. Hij zond vijf-en-twintig bataillons naar de Fransche slagvelden, doch ontruimde geen enkelen gewichtigen post. Iemand als Lyautey echter waagt niet. Hij wint.
Terwijl men alom vocht, speelde hij 't klaar om vijf en twintig duizend man troepen te doen defileeren voor de verzamelde Moorsche chefs wier wankelbare trouw slechts afhing van zijn kracht. Hij vreesde zelfs den paradox niet om te imponeeren. Te Rabat, op enkele kilometers van zijn toenmalig front, organiseerde hij te midden van den oorlog internationale jaarbeurzen.
Doch voor zijn binnenste natuur bestond de hoogste glorie hierin dat hij de eerste Christen geweest is, die door zijn goedheid, zijn intelligentie, zijn rechtvaardigheidszin en zijn krijgsmansdeugden het muzelmansche hart had ingepalmd als voor een geloofsgenoot. Toen hij in die laatste jaren zijner Marokkaansche werkzaamheid ziek lag aan de leverkwaal welke hem Vrijdag 27 Juli zou vellen, kruiste de priester die hem de laatste sacramenten had toegediend in de gangen van zijn paleis den Iman van Moulay-Idriss, vergezeld door de gansche religieuze aristocratie van Fez. Zij droegen het vaandel van Moulay-Idriss, beschermer hunner stad, en een bekken gewijd water uit hun heiligdom waaraan men wonderdadige krachten toeschreef. Rond hun groene vlag reciteerden zij eenstemmig de fatiha, het mohamedaansch gebed. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat Muzelmannen den zegen van Allah afbaden over een roemi. Het was de tweede en vermoedelijk laatste maal dat een roemi deze gunst ten deel viel toen vorige week in alle moskeeën van Marokko een gebed gepsalmodieerd werd waarmee de Geloovigen Allah smeekten om de dagen van den tachtigjarigen Lyautey een wijle te verlengen.
Op het toppunt van zijn leven genoot deze zegenrijke figuur het voorrecht in ongenade te vallen bij het Cartel van Radicalen en Socialisten, die zooveel schavuiten bevorderd, zooveel bewonderenswaardige mannen geknakt hebben. Het was Herriot die hem in den roes der funeste verkiezingen van 1924 afdankte als een te oud geworden ambtenaartje om hem te vervangen door, ten talentloozen, taktloozen geestverwant. Enkele maanden later scheepte Lyautey zich in als gewoon reiziger, zonder gevolg, en werd te Marseille verwelkomd door een attaché der prefectuur en een officier. Wanneer elk spoor van herinnering aan Herriot is uitgewischt, zal deze schande hem nog nablijven. Nooit trouwens kreeg deze politicus een gevoeliger les. Op bevel van het Engelsche gouvernement escorteerde het eskader van Gibraltar het passagiersschip waarop Lyautey uitvoer en salueerde hem op de grens der Fransche territoriale wateren met de reglementaire salvo's welke zijn voorgeschreven voor staatshoofden. En onder de Arabieren van Marokko liep weldra als een spreekwoord het gezegde: ‘Eerst zondt gij ons den leeuw, daarna zondt gij de jakhalzen.’ Het waren de jakhalzen die tot voor korten tijd met steun van Herriot in Marokko een anti-Fransch tijdschrift verspreidden (‘Moghreb’) dat poogde haat te zaaien waar Lyautey met de wapenen in de hand niets gewonnen had dan liefde.
De Maarschalk aan wien de Republiek zooveel te danken had en die zoo weinig dankte aan de Republiek, was royalist en stak deze overtuiging niet onder stoelen en banken. Wanneer Madame la Duchesse de Guise, gemalin van Jean III die te Larrache in het Spaansche Rif een landgoed exploiteert, te Rabat afstapte, ontving hij haar met vorstelijke eer. Het heeft maar weinig gescheeld of de kloeke grijsaard stelde zich op Zes Februari in uniform aan het hoofd der manifestanten en wanneer het gouvernement Frot-Daladier op 7 Februari niet ware afgetreden, hadden Fransche soldaten stellig moeten mikken op een hunner maarschalken. Het was zijn laatste burgerdaad. Zij verhoogde een populariteit welke tijdens de Koloniale Expositie een climax bereikt had. Zoo iets hem, bij de schemering van zijn leven, die sereen en onbewogen alle lafheden domineerde, zoo iets hem misschien nog verheugen kon dan was het te sterven onder een regeering die hem zonder hypocrisie begraven kon als een van Frankrijks grootste zonen. Gelijk hij gaarne zijn kracht toonde om haar niet te behoeven te gebruiken, zoo hield hij van staatsie en praal om den luister welken zij toevoegen aan zijn land. In den gloed van een fakkel-optocht is hij voorloopig bijgezet in de marmeren crypte der ducs de Loraine te Nancy. Zij, die zijn aandenken vereeren, hopen dat een Fransch eskader hem zal uitgeleiden als hij vertrekt naar het mausoleum dat hij oprichtte te Rabat, hoofdstad van vaderland en hoofdstad van Nieuw-Frankrijk.
[verschenen: 18 augustus 1934]