Een nieuwe idylle
Parijs, 12 Juli [1934]
De diplomatie, die voortaan openbaar behoorde te zijn, is eerst heimelijk geworden, daarna streng geheim, vervolgens hermetisch en na de Londensche reis van Barthou esoterisch. Esoterisch als dat schilderij van Hieronymus Bosch waar een fantastische en ontelbare stoet in een toovertuin uittrekt op jacht naar de aardsche geneugten, aan welke de middeleeuwers den bekoorlijken naam gaven van de wilde aardbei. Men raakt er niet op uitgekeken, maar men begrijpt er niets van. De meeste figuren uit het onderzeesche, bovenwereldsche droomlandschap laten verschillende interpretaties toe of sluiten zich voor elke bevatting. Telkens bespeurt men nieuwe teekens en een grassprietje wordt ten slotte ondoorgrondelijk. Doch begrepen zulke zieners zichzelf? Was het hun wensch om begrepen te worden door medemenschen? Zoo ja, waarom noodzaakten zij ons dan om eigenhandig een gebruiksaanwijzing te zoeken, welke wij nimmer zullen ontdekken?
Voor zoover de bedoeling van Barthou zichtbaar is, zullen de 33 groote en kleine landen waaruit Europa bestaat allengs hun heul en troost vinden in een pact, dat elkaars veiligheid wederkeerig waarborgt, beschermt en verdedigt. De eerste gedachte die zich opdringt luidt: Er moet dus iets beschermd en verdedigd worden. De tweede volgt automatisch: Hoe en waarmee kan men iets beschermen en verdedigen? Het antwoord is fataal: Met wapenen. Derhalve zullen 33 naties zich ten strijde moeten gorden om de verplichtingen van het pact na te komen. Wij hebben daar geen bezwaar tegen. Doch men trachte niet ons wijs te maken, dat het systeem een geschapen toestand verandert.
Wijl het monster-pact geen enkel verborgen of openlijk antagonisme opheft, blijven in dat kader meer combinaties mogelijk dan in een spel van 52 kaarten, die zooals men weet practisch onuitputtelijk zijn. Het is onbegonnen werk ze alle op te sommen. Het ware echter niet nutteloos. De wereld zou tot haar verwondering bespeuren, dat er geen kaart is, hoog of laag, waarvan de partij niet kan afhangen, en dat een binnenbrandje in den Baltischen hoek of op den Balkan zonder verwijl het vuur zal overbrengen tot aan de uiteinden van Europa. Als de schijn niet bedriegt en als een gezegelde verbintenis steeds hare kracht behoudt, moet men zich zelfs afvragen of het pact in plaats van de vonk te dooven en de geleidbaarheid te bemoeilijken, integendeel de circulatie niet vergemakkelijkt en bespoedigt. Het pact legt ieder een onzelfzuchtig ideaal op. Doch het is te mooi om waar te zijn dat gansch Europa een kruistocht zal ondernemen tegen een overtreder die ergens een dollen streek uithaalt, aan den Weichsel of aan den Donau. Op het beslissende moment zal elke mogendheid een keuze doen die uitsluitend gericht wordt door hare belangen en hare passies.
Onder de honderden combinaties echter, welke het pact veroorlooft en onder de honderden risico's, waartoe het verplicht, dringen drie gevallen zich op bij den waarnemer, wegens hun mogelijkheid, wegens hun kapitaal gewicht en wegens de absurditeit hunner consequenties.
Eerste hypothese: Duitschland valt Frankrijk aan. Rusland is bijstand verschuldigd aan de Franschen, gelijk de Russische stoomwals van 1914. Maar in 1914 bestond er geen Polen en in 1914 bezaten de Roemenen niet Bessarabië, dat kort geleden nog koppig door Moskou beschouwd werd als terra irredenta en waar de verwoeste bruggen over den Dniester nog niet herbouwd waren. Gesteld dat de gevechtswaarde der Russen die onder Stalin evenveel tijd verbeuzelen aan parade-oefeningen als onder Nicolaas II, niet verminderde en gesteld dat geen bedreigingen in het Verre Oosten een gedeelte hunner weermacht vastbindt. Hoe zullen zij marcheeren tegen Duitschland? Nimmer zal Polen den Russen toegang en doorgang verleenen over een gebied dat pas ontworsteld werd aan de wreedste onderdrukking. Evenmin Roemenië. De bolsjewistische trouw is loozer dan de Punische en weldra zouden beide landen overgeleverd zijn èn aan de wapenen èn aan de propaganda van het Kremlin.
Tweede hypothese: Duitschland en Polen vallen Rusland aan, volgens een plan dat sympathie wekte te Boekarest en zelfs in Tokio. Europa, welks welvaart, beschaving en orde sinds 1920 rusteloos door de bolsjewisten ondermijnd worden, zou redenen te over hebben om zonder spijt te aanschouwen dat het prestige en het expansievermogen van het Roode Vaandel een knak kregen. Het opportunistische Moskou, conservatief geworden uit nooddwang, remde zijn revolutionnaire politiek, het schortte ze op doch zag er niet van af. In 't duister voert het zijn guerilla met geld, leugens en luchtspiegelingen. Het verliest weinig terrein. Zoolang de vlag der Derde Internationale met sikkel en hamer wappert op het Kremlin, zal er geen land zijn waar de hoop op een staatsgreep niet tienvoudig vergroot voortgist bij een doortastende minderheid van profeten en gepeupel. Vroeg of laat zal die permanente haard van bedrog en onrust moeten werden uitgedelgd. Hoe eer hoe beter. Maar wanneer Duitschland en Polen zich voor deze taak spannen zou volgens de termen van Barthou's pact de casus foederis gelden en Frankrijk zou ten oorlog moeten trekken onder het zingen der Internationale of van God bescherme Tsaar Stalin. Het zou zijn mannen offeren voor de handhaving en den triomf van een verfoeid marxisme dat het binnen zijn grenzen en in zijn koloniën met geweld beteugelt. Vraag: Wat zou de positie worden van het communisme, welke zijn vorderingen, welke zijn invloed na een overwinning van Moskou? Op papier en in de bureau's van den Quai d'Orsay lijken zulke exorbitante ontwerpen uitvoerbaar. In de werkelijkheid zal hun mechaniek tot splinters uiteenbarsten zoodra men poogt het in beweging te zetten.
Derde hypothese: Rusland valt Duitschland aan. Het bolsjewisme verklaart een soort van heiligen oorlog aan Hitler, hetzij om een roode contrarevolutie te steunen in Berlijn, hetzij omdat de Panslaven, langzaam afzakkend naar het Westen, voor de zooveelste maal botsen tegen de Pangermanen. Voor dit zonderlinge, geenszins ondenkbare geval, is elke twijfel buitengesloten. De Franschen zijn verplicht de Duitschers ter hulp te snellen. Zij zouden genoodzaakt zijn te vechten voor een Roi de Prusse, die op 't oogenblik nog Hindenburg heet, den overwinnaar van Tannenberg, doch binnenkort misschien Hitler of Goering. Feldgrau en Bleu-horizon, Krupp en Schneider, zouden zich op de slagvelden mengelen in één tint en één gebrom. Voor het deel der Fransche natie dat oprecht en standvastig naar overeenstemming tracht met Duitschland, voor de helft die het hakenkruis niet onsympathiek gezind is, heeft de suppositie weinig aanlokkelijks. De andere helft, de socialisten, communisten en democraten van allerlei pluimage, zal een dergelijke eventualiteit verwerpen met een afschuw die evenredig is aan hun haat tegen wat zij de Bruine Pest noemen. De rechter flank van het Fransche volk zal met een onbedwingbaren weerzin de wapens grijpen ten voordeele van Rusland. De linker vleugel der natie zal zich nimmer laten mobiliseeren ten bate van Hitler. Om zijn pact een begin van realiteit te geven zou Barthou moeten aanvangen met beide groepen die tezamen den doorsnee-Franschman vormen, overtuigingen in te blazen die eenigszins strooken met zijn extravagante fantasieën.
De drie mogelijke hypothesen, Frankrijk betreffende, blijken dus in gelijke mate ongunstig voor Parijs. Het aspect en de kansen der onderneming zouden natuurlijk aanzienlijk verbeteren wanneer Engeland beliefde te garandeeren met zijn vloot, wat de Franschen beloven te borgen met hun leger. Maar Downing-street heeft den Quai d'Orsay ironisch geantwoord: ‘If you like it. Wij blijven toeschouwers.’ Behalve de Dardanellen en Suez is alles wat achter den Rijn ligt voor Londen niet één knoop waard van een uniform der Horse-guards. De eenige aantrekkelijkheid van Barthou's pact schuilt voor Albion hierin dat het een laatste voorwendsel biedt om Frankrijk en Duitschland samen te ontwapenen. Op dit punt verkeeren zij in hun zoeten en vromen waan. Zoomin het Westelijk Locarno (dat de Britten zwaar genoeg op de maag ligt) Frankrijk belet heeft om zich te gordelen met een pantser van beton, evenmin zal het Oostelijk Locarno den Franschen overreden om één man of één tank af te danken. De rest is bijzaak. Men gebruikt haar om tijd te winnen en om de galerij te amuseeren van Genève. Wanneer niet alles provisorisch ware, zoowel Barthou als zijn pact, zouden wij enkel betreuren dat het den Quai d'Orsay dermate ontbreekt aan een zuiver Fransch-nationale richtlijn. Om zijn lot zoo halsstarrig te willen koppelen aan Moskou (en na zooveel ontgoochelingen) moet men noch Fransch noch Europeesch denken.
[verschenen: 1 augustus 1934]