Prolongatie
Parijs, 9 Juli [1934]
Een revolutionnaire datum, te voren aangekondigd, houdt nimmer zijn beloften. Het is iets veel geheimzinnigers dan vooruitbesproken plannen, wat een volk en een stad in die exalteerende gisting brengt welke bij de eenen paniek verwekt, bij de anderen vastberaden onverschrokkenheid. Niets van dezen lyrischen en magnetischen aard radieerde in de lucht omstreeks den vervaldag van het ultimatum dat de oudstrijders bij Doumergue indienden. De koppen waren verre van koel doch de verborgen zenuwen, die bergen en tronen verzetten, bleven slapend. Er werden meer dan duizend meetings gehouden. Men knokte van alle kanten. De communistische Humanité spuwde vuur en vlam. Het roode eenheids-front adopteerde de opgeheven en gebalde vuist als anti-fascistischen groet. Maar de Action Française weerspiegelt sinds weken een azuren hemel en in de artikelen van Charles Maurras vibreert niet de stem der Pythia van den Delphischen Apollo. In zijn kamp heerscht arcadische rust. Naar verluidt heeft Jan III, bevriend met Doumergue, in een eigenhandig schrijven gelast om den chef van het huidige gouvernement tot nader order te ontzien. Wanneer ik niettemin den Achtsten Juli heb aangeduid als een kritiek tijdpunt dan deed ik 't voornamelijk om de gegevens eener ontplofbare formule overzichtelijk te rangschikken. De x van het probleem was Marcel Déat en zijn Néo-Socialisten, die de gedraaide horens van een ram kozen tot onderscheidingsteeken. Zij schreeuwden hard en men kon slechts gissen naar hun expansief vermogen. Doch veel geschreeuw weinig wol geldt ook voor de rammen. Marcel Déat verroerde niet. Hij liep leeg als een lekke band en dat is des te beter.
Dat het explosieve probleem ondertusschen gesteld blijft in zijn geheel heeft men ontwaard op het congres der drie millioen combattanten. Het is er op de vergaderingen, gehouden in hemdsmouwen, zeer heet toegegaan. Aanvankelijk wilde van de gedelegeerden niemand luisteren en ieder spreken. Bij elk woord dat de voorzitters op de tribune verstaanbaar trachtten te maken brulde de zaal volmondig: ‘Neen! Neen! Stemmen! Stemmen!’ Die storm duurde een rond uur. Er werd nochtans enkel antwoord verzocht op deze vraag: ‘Heeft de regeering de voorwaarden vervuld welke haar door de Nationale Confederatie op 12 April gesteld zijn?’ De zaak was dermate duidelijk dat de veteranen geen minuut wenschten te delibereeren. Heeft het gouvernement alle pogingen aangewend om het programma toe te passen dat wij hebben uitgewerkt? Heeft het gouvernement alles gedaan opdat de Confederatie de vermindering inwillige der pensioenen? Heeft de regeering het budget geredresseerd gelijk wij eischten? Heeft zij gerechtigheid laten wedervaren? Heeft zij de administratieve hervormingen ingevoerd welke men van haar verwachtte? Heeft zij de wanzeden en misbruiken van het bewind opgeruimd? Elk dezer vragen ontketende een orkaan van neen. Een unaniem gejouw oordeelde debatten en discussies overbodig. De gefanatiseerde vergadering, schor en amechtig, zwichtte ten slotte, na een schorsing, voor de nuchtere overweging dat zij zedelijk verplicht was de Fransche natie een beredeneerd besluit voor te leggen.
Men gaf dus de redenaars het woord en hun bezwaren tegen de ministers van Justitie, Financiën en Binnenlandsche Zaken ontbreidelden opnieuw de oorverscheurendste tumulten. Drie Kamerleden (er zijn combattanten in de Kamer) die probeerden het Ministerie te verdedigen, worden weggevloekt. De herrie luwt in een motie van blaam tegen het gouvernement welke met algemeene stemmen wordt geacclameerd. Het mandaat van Rivollet, die als minister van Pensioenen de oudstrijders vertegenwoordigt, in het Cabinet-Doumergue, wordt verlengd met een meerderheid van twee stemmen. Sommigen beweren vier stemmen. Men heeft moeten tellen en hertellen om tot dit pover resultaat te komen, dat Rivollet's figuur redt en een catastrofe verhoedt. Als onmiddellijke compensatie eischt het congres echter de intrekking der decreten, welke de slachtoffers van den oorlog beboet hebben. Voor de rest is de termijn van den wissel enkel verschoven. Hij zal opnieuw gepresenteerd worden op 10 November, den vooravond der herdenking van den Wapenstilstand. Ditmaal met een dwingender protest dan uitsluitend gekrijsch. Met de deurwaarders.
Al rekt men voor vandaag de lont, die bom moet barsten. Het batig saldo van Doumergue, geroepen om de consequenties van Zes Februari te beteugelen, is te miniem om de verterende onmin te stillen. Een kortstondig oogenblik heeft hij de temperatuur verbeterd door concessies aan de invaliden, nadat een paar duizend zich erbarmelijk hadden neergestrekt op de boulevards, hurkend op het asfalt tegenover een politie die geen raad wist. Hij heeft Parijs een kleine wijle gepaaid met de opheffing der luxe-taxe die handel en verkeer verlamde. Men heeft de beklemming verjaagd en de gewetens gesust met een roes van stralende nachtfeesten, bombardeerende vuurwerken en andere fanfares. Allemaal lapmiddelen en doekjes voor het bloeden. De Franschen, singulier volk, vergenoegen zich niet met brood en spelen. Trouwens, de wekelijksche lijst der faillissementen krimpt niet. Het getal van heele en halve werkloozen vermindert nauwelijks. De gebruikelijke statistieken der binnenkomende belastingen worden niet meer gepubliceerd. De handelsbalans boekt haar maandelijksch deficit van ruim een half milliard. De landbouwer vindt geen kooper voor zijn graan, terwijl enkele almachtige importeurs millioenen opstrijken (en kranten subsidieeren) met buitenlandsch koren, dat zij straffeloos invoeren via Marokko als Fransch product en verhandelen met een winst van acht gulden per centenaar. De Beurs werd van lieverlede een deceptie. Het weinige, dat een beetje bloeit, leeft van kunstmatige injecties. En de massa der burgers, Doumergue geflankeerd ziend met achttien sterren van de allereerste grootte (Herriot, Tardieu, Laval, Flandin en tutti quanti), meesmuilt als de humorist naast automobilisten, die tegen een boom rijden: ‘Is dat alles wat ze kunnen met hun achttienen?’ Op 10 November zal het vonnis nog harder luiden, wanneer de onmacht flagrant blijkt. Doch zoo de kuur van achttien specialisten niet baat, wat dan? De ijzeren hand. Het recept ligt reeds klaar: Une main de fer,
dure, sûre, pure.
Want al werd per geluk het Fransche hart bevredigd door de portemonnaie, het zou doorgaan met hunkeren naar de moreele gemoedsrust welke zijn bewindvoerders weigeren, omdat zij ze niet kunnen verschaffen zonder een schade aan te richten waartegen niemand assureert. De commissie der Fusilleurs spleet in tweeën wegens haar rapport, dat even mak is als schandalig. Zij heeft niet ontdekt wie op Zes Februari bevel gaf te schieten. Tergender nog: zij ontdekte niet wie na de eerste fusillade verzuimde te bevelen om het vuur te staken. Natuurlijk kan haar linksche meerderheid de heeren Frot, Cot, Boncour en Daladier, wier kostbare en kwetsbare personen nog steeds bewaakt worden door schildwachten, niet afvallen. Maar de regimenten Croix de Feu, in en om Parijs, achten deze halfheid onverantwoordelijk en onvergeeflijk. Zij zijn geen mannen om zich te laten demoraliseeren door parlementaire lafheden. Zij verbeiden hun tijd met een geduld en een kracht, dagelijks hernieuwd door het doel, door de onverwelkbare herinnering.
Nog willekeuriger dan de Fusilleurs treedt de commissie der Dieven op, tegenover haar is de meineed, de leugen, de valsche getuigenis en de kwade trouw, verheven tot den rang van staatsinstellingen. Welk een desillusie. Van de honderden millioenen, die Stavisky in luttele jaren stroopte en verbraste, werd geen cent teruggevonden. Men zocht er niet eens naar. De oplichter kon gerantsoeneerd worden door een bende hooggeplaatste beschermers zonder dat iemand restitutie durft vergen. Een speel-consortium maakte in tien jaar één milliard buit, zonder een dubbeltje belasting te betalen, en de verdwaasde minister die de verminkten beknibbelt, vraagt geen teruggave van de gestolen duiten. Aan de Fransche speeltafels tiert een eerloos bedrog en geen sterveling wordt bestraft. De inspecteur Bony, favoriet van Chéron, wordt ontmaskerd als gangster, en Chéron is nog minister van Justitie. Chautemps wordt schoongewasschen en van zijn vuile linnen blijft geen stuk heel. Als hij echter zinkt, steekt de gansche commissie hem de reddende hand toe. Alle ex-ministers, verdacht en overtuigd van medeplichtigheid, loopen op vrije voeten. Om een schurk als René Renoult in staat van beschuldiging te stellen, moest de rechter talmen tot Doumergue Kamer en Senaat naar huis stuurde. Er was geen andere manier om opheffing te verkrijgen van de parlementaire immuniteit.
Er is blijkbaar ook geen andere manier om dat parlement tot rede te brengen en tot besef zijner roekeloosheid dan la main de fer, dure, sûre, pure. Doumergue verwierf vier maanden uitstel en vier maanden bewegingsvrijheid. Als niet hij het ijzer smeedt, zal een ander den hamer grijpen. De Franschman heeft geen haast. Hij verlangt te opereeren in koelen bloede, met overleg en kalmte. Uitstel is geen afstel. Zooveel opgestapelde ongerechtigheid bleef ongewroken en zooveel wrok vergaarde zich, dat niemand wien vergelding wacht, erbij verliezen zal.
[verschenen: 28 juli 1934]