Verdichting en waarheid
Parijs, 5 Juli [1934]
De woorden van Victor Hugo ‘Zou 't niet toeter zijn dat wij broeders werden?’ dienen tot motto van Pierre Benoit's jongsten roman ‘Monsieur de la Ferté’. Zij bepalen den grondtoon, het leid-motief, de melodie, de harmonie, den diepen zang, het begin, de ontwikkeling en de conclusie van dit weldadige, meesleepende, ridderlijke boek. De vraag wordt gesteld en beantwoord met zulk een innerlijke en intieme overtuiging dat de rechtgeaarde Franschman zijn hart niet kan sluiten voor haar accent. Wat het kruidje-roer-mij niet Colette Baudoche van Maurice Barrès geweest is voor het publiek van omstreeks 1908, zal de chevalereske Monsieur de la Ferté blijven voor de opinie van ongeveer 1934. Barrès bestendigde het atavistische tweespalt. Benoit suggereert de ingeboren verwantschap. Hoe zal deze stelling, die hier inheemsch is, opgevat worden door de Duitschers tot wie Benoit zich als kunstenaar niet minder rechtstreeks wendt dan tot de Franschen? Ik gaf er wat voor om de meening te kennen van Hermann Goering, den zoon van een nog door Bismarck benoemden gouverneur van Kameroen, waar het verhaal speelt.
Luitenant de la Ferté is met een sergeant op de terugreis van een inspectietocht in de Afrikaansche binnenlanden, en jaagt buffels, wanneer door het donkere, onafzienbare oerwoud plotseling het geroffel gonst der trommen, welke de negers gebruiken als telegraaf en telefoon. De spreek-tamboers der inboorlingen berichten nimmer goed nieuws voor de Blanken en hoewel La Ferté de gerhythmeerde tijding niet verstaat, haast hij zich in geforceerde marschen naar Libreville, de hoofdstad van Gabon. Gij raadt wat hij daar verneemt bij zijn aankomst op 16 Augustus 1914. Denzelfden avond woont hij een krijgsraad bij in de officiers-club waar de maatregelen besproken worden welke de gebeurtenissen vereischten. Direct blijkt in hoeverre Monsieur de la Ferté verschilt van zijn kameraden. De Duitschers waren toen bezig de Belgen te verwijten dat zij Kameroen binnenvielen en bijgevolg een artikel der Conferentie van Berlijn schonden dat de neutraliteit van den Congo waarborgde. Een kapitein roept uit: ‘Voelend dat hun koloniën naar de maan zijn, zouden zij willen dat wij onnoozel genoeg waren om toe te stemmen dat zij onzijdig verklaard worden.’ En weet gij welk voorwendsel die goeapostels te berde brengen? Ik citeer letterlijk: ‘Om een geheel nuttelooze verergering te voorkomen van den oorlogstoestand die schadelijk zou zijn voor de beschavingsgemeenschap van het blanke ras.’ Te midden van het gejoel dat dit argument opwekt vindt M. de la Ferté kalm dat de Duitschers gelijk hebben. Omdat zijn uitlating iedereen verontwaardigt voegt hij er dit aan toe: ‘Ik steun de Duitschers niet, evenmin als ik me illusies maak over de eigenlijke motieven van hun voorstel. Ik beweer dat wat zij zeggen de waarheid is, en dat is al. Na een oorlog als deze blijft ons allen tezamen, overwinnaars en overwonnenen slechts één ding over: Onze biezen te pakken. Dat zal het einde zijn van de hegemonie der blanken. De
meesters die het respect hunner dienaren willen bewaren, hebben er belang bij om onder hun oogen geen vuistslagen te wisselen.’ Deze discussie teekent den hoofdpersoon ten voeten uit en is van gewicht het verloop van den roman.
De luitenant wordt belast met het commando over een detachement dat evenwijdig met een talrijker colonne pal oprukken langs de grens van Spaansch Guinea, om te beletten dat de omcirkelde tegenstander wijkt over onzijdig gebied. Op 4 September bespeurt de aanvoerder een groep vijandelijke tirailleurs die overrompeld worden en afdeinzen met achterlating van vier dooden en vijf gewonden. In de portefeuille van een der gesneuvelden, een jong, baardeloos officier, treft M. de la Ferté tusschen andere papieren een brief van zijn commandant, Oberleutnant Angel von Wernert. Hij leest hem. Hij herleest hem met des te meer spanning daar hij er de ideeën ziet uitgedrukt welke hij door zijn kameraden van Libreville hoorde smaden. Von Wernert - de naam werd veranderd, maar de tekst is authentiek - schrijft: ‘Hier vechten wij te midden van wilde beesten. Deze oorlog, gewild door de Engelschen, zal niet enkel alle Europeesche waarden in dit land vernietigen, maar hij prikkelt heel de infamie der neger-ziel. Wat de handelingen onzer civiele autoriteiten aangaat, zij boezemen mij slechts verachting in. Ik zou den oorlog willen overleven, al was het alleen om den sluier meedoogenloos te verscheuren. Voor één keer is het goed om soldaat te zijn en de overhand te hebben. Onder het aristocratisch bewind van het militaire absolutisme geeft de mensch het beste wat hij in zich heeft. Wie ook, planter of handelaar, onderofficier of mecanicien, en waar ook, voelt zich beter dan hij ooit geweest is.’
Terwijl luitenant de la Ferté onder hypnose blijft van dezen brief worden de krijgsverrichtingen voortgezet. Opnieuw brommen de spreek-tamboers. Een escouade, uitgezonden om het contact te herstellen met den troep, keert ontredderd terug met de tijding dat de colonne totaal vernield is door den vijand. De verkenners kampeerden den vorigen dag op een plek waar pas de Duitschers gelegerd hadden en verloren drie man die dronken aan een vergiftigde bron. De Fransche luitenant, bedreigd met omsingeling, aanvaardt onverwijld den terugtocht. Op zijn vlucht reikt een bode, even snel verdwenen als verschenen, hem een missive over, onderteekend door Von Wernert. Zij behelst de volgende zonderlinge mededeeling:
‘Ik ben verwittigd dat het in uw bedoeling ligt om u morgen 10 September naar Logmate te begeven om er een onderhoud te hebben met zekeren Bétégué-Bili (koning van een negerstam). Ik geloof dat het noch strookt met de belangen noch met de waardigheid van twee Europeesche officieren om gemanoeuvreerd te worden door een canaille van een neger die niet zal nalaten u mijn hoofd aan te bieden, gezien hij mij hetzelfde voorstel gedaan heeft betreffende het uwe. Door ons voor de gelegenheid vereend te toonen moet men hem de hoop ontnemen dat hij ons afzonderlijk kan uitspelen. Een koerier van mij zal zich morgen bij den eersten dageraad aan uw voorposten melden. Wil de goedheid hebben hem een brief te overhandigen welke mij doet weten of u, toestemmend in mijn voorstel, het principe aanvaardt van een wapenstilstand, geldig vanaf den opgang tot den ondergang der zon. Zoo ja, dan zal ik mij morgen persoonlijk naar Logmate begeven met een escorte van tien miliciens. Ik geloof dat het onnoodig is van uw kant om er meer mee te brengen. Ik zal tien minuten later aankomen en het schouwspel der onthutsing van onzen gastheer zal beginnen met ons te beloonen voor het vertrouwen dat wij elkaar geschonken hebben.’ De moeilijkheid om tegenover een perfiden neger tien minuten te vullen met conversatie, het langzame verstrijken der seconden, het eindelijke opdagen van Von Wernert, de militaire eerbewijzen waarmee de twee tegenstanders elkaar begroeten in tegenwoordigheid van den zwarten monarch die hen verbouwereerd aangaapt, vormt een scène die als schoonheid en als ontroering de kracht evenaart van Beethoven's trompetten in den kerker van Fidelio. Het is niet mogelijk om zich aan hare betoovering te onttrekken. Zij zal onvergetelijk de waarde behouden van een symbool.
Na wederzijdsche confidenties en na den brief te hebben teruggegeven dien hij vond op den gesneuvelden officier, nemen Monsieur de la Ferté en Angel von Wernert afscheid. De vijandelijkheden worden hervat. De Franschman, verrast op een uitputtenden marsch, lijdt de nederlaag. Hij verliest de helft zijner manschappen, en, wat voor Europeanen in de tropen erger is, zijn apotheek. Ze wordt hem onder witte vlag terugbezorgd door een afgezant van Von Wernert. Steeds vluchtend en zigzaggend door wildernissen waar hij zich met het snoeimes een pad moet banen, beraamt luitenant de la Ferté een krijgsplan, dat reeds aangewend werd in de dagen der Horatiërs en Curatiërs. Hij kiest een terrein dat de Duitsche colonne slechts in gerekte gelederen bereiken kan en levert slag tegen een verspreiden vijand. Volgens de instructies der Berlijnsche cadettenschool marcheert Von Wernert in de voorhoede. Binnen een kwartier is hij de eenige overlevende van zijn troep. Het stuit M. de la Ferté tegen de borst om hem te dooden. ‘Geef u over, bid ik u’, roept hij hem toe. Maar het stuit Angel von Wernert tegen de borst om zich over te geven en hij jaagt den Franschman een kogel in den schouder, betreurend dat hij niet beter mikt. Hij wordt geveld met een kolfslag van La Ferté's manschappen en gevangen genomen. Beiden vervulden een onvermijdelijken plicht.
Tot het einde zal dit boek de trouwe tolk zijn niet alleen van een typisch Fransche militaire traditie, maar van het even specifieke Fransche verlangen, ondoofbaar hoewel altijd ontgoocheld naar verzoening met zijn Oostelijken broeder. In plaats van rechtstreeks naar de Fransche linies te trekken maakt Monsieur de la Ferté een omweg die in 't zicht voert der grens van Spaansch Guinea. Een deel zijner ondergeschikten, onder leiding van een adjudant, verzet zich, dreigt hem met den krijgsraad en scheidt zich van hem af. Om Von Wernert te laten ontvluchten overtreedt de la Ferté zwijgend de ontvangen bevelen en de reglementen. Zij zeggen elkaar een onuitgesproken, dubbelzinnig vaarwel, terwijl de lichten van Luc-Velez glinsteren in de verrekijkers. ‘Hadden wij niet beiden last om onze overwonnen tegenstanders te beletten te vluchten over deze grens?’ vraagt Angel von Wernert. Later in den warmen nacht spreekt hij met bewogen stem de slot-woorden: ‘Zal de dag dan nooit aanbreken, waarop wij ons, zooals nu, maar zonder misdaad, naast elkander zullen kunnen uitstrekken voor den vredigen slaap der strijders?’
De litteraire waarde van dezen vreemden, aangrijpenden roman, doet nergens onder voor zijn menschelijken inhoud. Den menschelijken inhoud kan men in dit geval niet hooger prijzen dan door te getuigen dat hij steunt op de striktste werkelijkheid.
[verschenen: 25 juli 1934]