Micrococcus Prodigiosus
Parijs, 3 Juli [1934]
Mijn brief over ‘Van Weimar naar den Chaos’ was geschreven (zie ons blad van Woensdag) toen de extra-edities het bericht brachten van den Duitschen Bartholomeusnacht en den moord op Von Schleicher. Hoewel door de rosse belichting der gebeurtenissen het boek veel duidelijker, klemmender en zinvoller werd, leek het mij beter om geen woord te veranderen in de objectieve beschouwing, welke ik wijdde aan bladzijden die zoo spoedig den klank kregen van een testament. Ik mag niet beweren dat Kurt von Schleicher de auteur was van het rebellisch en hoogverraderlijk geschrift, wijl ik voor deze hypothese geen directe bewijzen heb. Doch na den Berserkeruitval van Hitler en Goering is het minder ontijdig om voluit aan te wijzen hoe fantastisch en mathematisch het geschrift en de mokerende feiten elkaar aanvullen, verklaren, voltooien. Als Von Schleicher niet persoonlijk de samensteller is van het schendige libel, welks hoon zelfs niet met bloed zal kunnen worden uitgewischt, dan is het zonder eenigen mogelijken twijfel een dubbelganger uit zijn allerintiemste omgeving, die op hem lijkt als een tweelingbroeder, en die bij hem zijn inspiratie en zijn materiaal haalde. Maar tot zijn laatsten ademtocht heeft de wilszwakke Schleicher zijn tegenstanders onderschat. Tot aan zijn smadelijke executie heeft deze zoo weinig Faustiaansche volgeling van Oswald Spengler geweifeld, getalmd en gekuipt, in plaats van te handelen. En degenen in Frankrijk die de actie van den anti-kapitalistischen aristocraat en dilettantischen revolutionnair steunden met hun stille sympathie, hun verzwegen hoop en hun troebele beloften, kunnen hem niet eens een waardige uitvaart bezorgen. Met stomme huivering, en als waren zij gehypnotiseerd, aanschouwen zij de schrikwekkende repressie. Zonder een woord en zonder een gebaar van afkeuring. Schleicher's romantische dood verlamt voor eenigen tijd - en misschien vernietigt hij voorgoed - een politiek, welke, zooals men nog in het ‘Journaal
van een Generaal der Reichswehr’ zien kan, hoofdzakelijk gebaseerd was op een systematische en gluiperige exploitatie van het Fransch-Duitsche misverstand. Uit den bodem van den kuil, welken Schleicher groef voor Hitler, ontsnapten de kwalijkste dampen. Zoo weinig tastbare en veilige waarborgen wij hebben voor het verloop der geschiedenis, het blijft een opluchting dat deze put tenminste gedempt is.
Klaarblijkelijk maakte het dagboek van den Reichswehr-generaal deel uit van een gecombineerde manoeuvre, welker marcheerende vleugel bestond uit de billioenen legioenen van den Micrococcus Prodigiosus, die op het gewenschte en beslissende oogenblik ontdekt werden door Wickham Steed. Was het louter toeval dat de notities van den oproerigen verrader in dezelfde week de onthullingen der Nineteenth Century bevestigden en dat tevens de vertelsels van den Duitschen flapuit gestaafd werden door de openbaringen van den Engelschman? Naar uw verkiezing. Al hebben echter de meestgelezen kranten vol gestaan van de griezeligste bakerpraatjes, al vertolkt de Britsche pers de heilige verontwaardiging van Albion, en al seint men dat de Wilhelmstrasse totaal uit het veld geslagen is door de revelaties, de Franschen zijn er niet ingeloopen. Zij hebben de zaak overwogen met een olympische kalmte. Te drommel, na vier jaar oorlog en na een ononderbroken alarm-periode welke duurt tot vandaag, zijn zij gehard tegen de vervaarlijkste geruchten, immuun voor wat zij drastisch bourrage de crâne noemen, het volstoppen eener hersenpan met [br]ani en bluf, en ontoegankelijk voor elk rad dat men hun voor oogen draait.
Wanneer Wickham Steed eraan hecht om een onberispelijken naam te bewaren, zal hij ons moeten veroorloven om hem te houden voor een naïeveling of voor een botterik. Wij achten het nauwelijks passend om te twijfelen aan de echtheid zijner stukken. Waarom zouden zij apocrief zijn? Waarom Ersatz? Met mannen in Duitschland als de Reichswehr-generaal moet het niet moeilijk vallen om zich op elk gebied onbetwistbare bescheiden te verschaffen. Men organiseert een barbaarsch experiment en stelt een compromitteerend rapport op. Men dient het in of schuift het in een lade, waar het slechts gestolen behoeft te worden. Er leven genoeg recalcitranten om zulk een poets te bakken. Wij kennen de methode. Niemand laat zich dus uit de voegen brengen door het verhaal eener expeditie van chemisten die in automobielen over de Place de la Concorde, over de Place de la République en langs Pasteur (een aangewezen naam!) rijden, kwadrillioenen onschadelijke microben rondstrooiend als onzichtbare confetti, om hun verspreiding, hun acclimatiseering en hun vermenigvuldiging te bestudeeren! Alsof de atmosferische gesteldheid van Parijs tweemaal per eeuw identiek kon zijn aan het klimaat dat heerschte op 18 Augustus 1933 te 2 uur 47 minuten 's middags, datum en exacte tijd van het experiment! Met haar voos air van wetenschappelijkheid en precisie, met haar pietepeuterige optelling der gecontroleerde microbencolonies (op den kop af: met duizendtallen en eenheden!) zweemt de heele proef naar het imbeciele en naar de professorale klucht!
Maar al zou de ridicule maskerade niet bekokstoofd zijn gelijk ik argwaan, en al zou er op het Reichswehr-Ministerium een zot huizen, dwaas genoeg om op klaarlichten dag, te midden van Parijs, te midden van Londen, schandvlekkende en nuttelooze proefnemingen te houden, de Franschen hebben de autoriteit van Charles Nicolle, bacterioloog van den allereersten rang, om geen bacillen als oorlogs-wapen te duchten. Ook de directeur van het Institut-Pasteur te Tunis, Nobel-prijs en hoogleeraar aan de Sorbonne, vliegt er niet in. ‘Op 't gebied van epidemieverwekking doet men niet wat men wil,’ meent hij, en de Duitschers, zelfs hun generaals, zijn noch achterlijk noch vooruit genoeg om deze opinie te negeeren. De Franschen hebben geprobeerd om ratten, veldratten en muizen uit te roeien met kunstmatig gekweekte besmettelijke ziekten en zij hebben gefaald. Zal 't anderen beter lukken met het uitroeien van menschen? Geen denken aan! Veronderstel, zegt Nicolle, dat de verbreiding van cholera, buiktyphus en bacillaire dysenterie wetenschappelijk verwezenlijkbaar is, die pogingen zouden geen kans van slagen bieden onder een bevolking welke leeft volgens de regels der hygiëne, gekookt voedsel eet en gesteriliseerd water drinkt. Trouwens nog andere oorzaken maken het succes van dergelijke misdrijven zoo goed als onmogelijk. De meeste ziekte-microben zijn tenger van bouw en zelfs verspreid in massieve hoeveelheden in water of in zand verkommeren zij spoedig. Het virus der gevaarlijksten, wier expansief karakter men zou kunnen benuttigen, wordt gewoonlijk niet gekweekt. Met ziekten die worden overgebracht door ongewervelde prikkers zou de onderneming nog minder realiseerbaar zijn. Geen vlektyphus zonder luis, geen malaria zonder muggen, geen pest zonder ratten en vlooien. Geen enkel geleerde kan zich erop beroemen, volgens Nicolle, een gloed-nieuwe infectieuze aandoening gecreëerd te hebben. Een zoodanig wapen overigens zou even verderfelijk blijken
voor de natie die het gebruikt als voor de natie tegen welke het wordt aangewend.
En de Duitschers zouden dat niet weten? Komaan! Zij zouden, getuige de generaal, ‘jonge, intelligente, energieke chemisten’ bezitten, knapper dan Nicolle, en in ieder geval knap genoeg om niet alleen een plaag te voorschijn te roepen, doch ook om een grens te trekken welke de ontketende plaag niet overschrijdt? Toe maar! Het kost niets! De Franschen echter, in de olympische kalmte welke men hun moet aanrekenen als een eer, en waarvoor men hen moet prijzen omdat wij aan die kalmte onze rust danken, de Franschen vragen zich reeds af wat lieden der categorie van Wickham Steed, te goeder of te kwader trouw, morgen zullen uitvinden en opdisschen om twee volkeren tegen elkaar in 't harnas te jagen.
Tot ons geluk verliezen ze hier hun moeite, hun tijd, hun geld en zelfs hun figuur.
[verschenen: 21 juli 1934]