Een document
Parijs, 29 Juni [1934]
Zekere Helmut Klotz, een Duitsch vluchteling die zich installeerde aan de oevers der Seine, ontving van een hoofdofficier der Reichswehr, met wien hij sinds langen tijd politieke relaties onderhield, een manuscript dat bestond uit dagelijksche notities, beginnend bij den val van Brüning, 30 Mei 1932, en eindigend bij de bewindsaanvaarding van Hitler, op 30 Januari 1933. De auteur (een generaal) wenschte dit journaal gepubliceerd te zien in Frankrijk ‘opdat de wereld niet blindelings den chaos tegemoet ijle, waarin de bruingehemde overweldiger haar dompelen wil, opdat zij de waarheid kenne over de evolutie van Duitschland, de eigenaardige wetten en eischen, welke deze evolutie en hare toekomst beheerschen.’ De schrijver, een verwoed anti-Hitleriaan en anti-agrariër, die geen lust had zijn positie en zijn leven bloot te stellen, verlangde anoniem te blijven en Klotz nam bijgevolg de noodige voorzorgen om den auteur te camoufleeren en onherkenbaar te maken. In hoeverre hij daarin slaagde kunnen slechts de Berlijnsche Staf-bureaux en regeeringskringen beoordeelen. Als de papieren, proces-verbalen, brieven, rapporten, inspecties, conferenties, bezoeken, diners, etc. waarop dit dagboek berust, niet verzonnen of vervalscht zijn, moet het naar mijn meening weinig moeite kosten om met behulp van enkele onuitwischbare merkteekens den dader te identificeeren en hem zijn verdiende loon te geven.
Zoo ontstond ‘De Weimar au Chaos, Journal politique d'un général de la Reichswehr’ die in de Fransche vertaling van zekeren Hermann [moet zijn: Henri] Thies deze week in de Bibliothèque d'Histoire van de Editions de la Nouvelle Revue Critique het licht zag en een opschudding veroorzaakte, welke vooreerst niet zal bedaren.
Herinnert gij u Le Vengeur? Het was een generaal van Wilhelm II, die om een persoonlijk affront te wreken het concentratie-plan van Von Schlieffen (aanval door België) uitleverde aan Frankrijk. De trouwbreukige generaal van Hitler behoort tot dezelfde soort. Hij heeft niet genoeg aan twee honderd pagina's om al het venijn, de gal, de haat en de wrok die hem verteren, te luchten, te loozen. Hij is de Wreker, in wiens oogen niemand genade vindt. Voor hem vangt de geschiedenis aan bij de nederlaag van de Marne en de vlucht der Hohenzollerns naar Eysden. Hij heeft niets vergeten, niets vergeven. De keizer, de kroonprins, de Wilhelmstrasse, Von Papen, Hugenberg, Hitler, Goering, Göbbels, de Junkers, de agrariërs en de rest, worden te kijk gezet in een postuur dat nauwkeurig berekend is om hen elke aanspraak op achting te doen verliezen. Hij leidt rond in de ‘hooge sferen’ der Duitsche politiek, waar men niets anders aantreft dan woordbrekers, leugenaars, lafaards, narren, clowns, dollen, halve-garen, intriganten en eerzuchtigen van het laagste allooi. Deze Pruisische generaal koestert een bijzondere en hardnekkige rancune tegen Hindenburg. Hij kleedt den nationalen afgod uit tot hij niets meer om het lijf heeft. Uitvoerig en boeiend vertelt hij hoe de Junkers den Duitschen held listig aan sich verknocht hebben met ‘de dertig Zilverlingen van Judas’, te weten het domein van Neudeck, dat zij hem juist genoeg verhypothekeerd ten geschenke aanboden als huldeblijk om den nieuwen solidair te maken met de belangen der grootgrondbezitters. Pas wanneer Hitler, een der cardinale punten van zijn program verloochenend, steun belooft aan de agrariërs, overwint ‘de Oude’ den afkeer welken hem een mislukkeling inboezemde, van wien hij aan ieder die het hooren wilde zei, ‘dat men hem zelfs het Ministerie van Posterijen niet kon toevertrouwen.’ Von Blomberg laat zich lijmen op dezelfde manier: met een
landgoed. Van den naald tot den draad wordt het ‘groote verraad’ uitgeplozen van den Rijkspresident-Veldmaarschalk, die totdusverre in Frankrijk gold voor een loyaal soldaat en voor een stipt handhaver der Constitutie! Het werk sluit met dit boeketje: ‘In 1806 werd een commandant van het koninklijke Pruisische leger ter dood veroordeeld door een krijgsraad. Hij had zonder dwingende reden en zonder den degen te trekken de vesting overgegeven aan de zegevierende Franschen. Deze man heette reeds Paul von Benneckendorff und Hindenburg! De Historie heeft van die zonderlinge herhalingen!’
Dat is de toon van het zeldzaam giftige journaal en zijn strekking. Behalve Von Schleicher, die overigens herhaaldelijk het verwijt van slapheid krijgt toegeslingerd, ontmoet men op den Duitschen stuurplecht slechts lieden die niet alleen in meerdere of mindere mate onbetrouwbaar en oneerlijk zijn, doch daarenboven onbeschrijfelijk en onverbeterlijk dom. En Von Schleicher nog wordt inschikkelijk behandeld met deze schampere terughouding: ‘Het is voor een Pruisisch generaal niet moeilijk om intelligent te lijken wijl er geen concurrentie bestaat.’ De auteur, die ‘Van Weimar naar den Chaos’ schreef, acht zichzelf onbetwistbaar superieur en waar hij deze opinie verkondigt met een geamuseerden grijnslach zorgt zijn milieu ervoor dat wij haar nergens behoeven te betwijfelen. Het zou echter onbillijk zijn om naast een scherp waarnemingsvermogen niet ook een waarlijk duivelsch talent te bewonderen tot het stoken van tweedracht. Gelijk sommige personages van Shakespeare beoefent hij met een koelbloedig meesterschap de hatelijke, infernale kunst om een onfeilbaar doodelijk gif te druppelen in het oor van vrienden en makkers. De bladzijden welke zichtbaar bestemd zijn om Goering op te hitsen tegen Röhm en Goering tegen Hitler geven een koude rilling in den rug. Om deze demonische strategie evenwel naar verdienste te waardeeren, zou men moeten weten of zij ontsprong in het schorpioensche brein van een tegenstander, dan wel of zij gebaseerd is op feitelijkheden. In 't eerste geval zou den ‘Generaal der Reichswehr’ alle eer toekomen voor zijn vondsten. In 't tweede geval zou men het lot dat Duitschland wacht ernstig moeten vreezen en betreuren.
Het blijft natuurlijk mogelijk dat dit wanhopige journaal niet authentiek is. Wegens de veelvuldige aanduidingen van algemeene ontzindheid welke het vermeldt nopen gewoon menschelijke overwegingen den lezer om hartgrondig te verlangen dat het stamt van een falsaris. Dit boek, dat voor de controle van een buitenstaander geen enkele onjuistheid bevat, is misschien te mooi om echt te zijn. Maar nog veel meer is het te bar, en dikwijls te gedrochtelijk, om niet te willen dat het ontmaskerd worde als een vervalsching. Waar gaan wij heen, wanneer deze anonieme generaal de waarheid zegt en niets dan de waarheid?
Zijn eigen mentaliteit is allesbehalve geruststellend. Op pagina 36 dient Generaal Von Epp, in overleg met Hitler, een verbeterd en gedetailleerd Von-Schlieffen-plan bij hem in, dat bij een offensief tegen Frankrijk de Duitsche legers over zestig kilometer lengte door Hollandsch Zuid-Limburg zal voeren. Hij zendt Von Epp, die vijf millioen mark vraagt om de Limburgsche bevolking op den inval voor te bereiden, met een kluitje in 't riet. Doch op pagina 55 gewaagt hij van een kort reisje in Zuid-Limburg waarvan hij terugkeert als een voorstander van Von Epp's idee. Zijn geweten suggereert hem geen ander bezwaar dan de onoplosbare moeilijkheden, ook niet wanneer Hindenburg zich voor het plan interesseert. Op pagina 131, na een inspectie in de stikgas-fabriek van Bitterfeld, noteert hij met tevredenheid: ‘De proeven op planten en dieren, hebben belangwekkende resultaten gegeven. Dit gas werkt zelfs in zeer verdunden toestand. Tien onzer gewone transport-vliegtuigen kunnen er gemakkelijk een voldoende hoeveelheid van vervoeren om anderhalf millioen individuen definitief uit te schakelen!’ Het eenige besluit van Von Papen, dat hij verstandig oordeelt, is de aanleg van een strategischen spoorweg in de Saar en de Palts. Op 4 Juli 1932 noteert hij met enthousiasme een bezoek van Stolzenberg uit Hamburg, die de Reichswehr een nieuw gas aanbiedt dat, volgens de laatste proeven, Duitschland 17 maal machtiger maakt dan Rusland, 26 maal machtiger dan Frankrijk, 29 maal machtiger dan Engeland en 34 maal machtiger dan Italië. Op 16 December 1932 schrijft de generaal in zijn zakboekje: ‘Duesberg heeft mij voorgesteld aan een zijner medewerkers, een jong chemicus, even intelligent als energiek, die ons omslachtig de mogelijkheden en de te verwachten resultaten geëxposeerd heeft van een bacteriologischen oorlog. Hij is de chef dezer speciale sectie van de I.G. Hij is overtuigd dat de studies reeds dermate gevorderd zijn, dat wij het wapen in
geval van noodzaak zouden kunnen riskeeren. Een toereikend materiaal ligt gereed en het effect is snel en zeker. Ik ben nog een beetje sceptisch; een dergelijk procédé kan slechts worden aangewend wanneer men er een volledig succes mee behaalt. Zoo niet dan zou Duitschland voor altijd in de wereld-opinie hebben afgedaan.’ Op 10 Januari 1933 bericht hij dat Hitler de sympathie van Hindenburg voorgoed gewonnen heeft met een memorie over de mogelijkheid van een bacillen-oorlog tegen Frankrijk en Polen. Een beetje later dan de bureaux der Reichswehr kwamen de militaire bureaux van Hitler tot dezelfde conclusie.
Het zou misdadig en afschuwelijk zijn als dit gansche boek verzonnen ware. Maar het zou nog duizendmaal erger zijn, wanneer slechts een kwart van den inhoud overeenstemt met de werkelijkheid. Zoowel van den eenen als van den anderen kant beschouwd, voorspelt de uitgave gevoelige stoornissen in de betrekkingen tusschen Duitschland en Frankrijk.
[verschenen: 18 juli 1934]