Acht Juli
Parijs, 15 Juni [1934]
Toen de oudstrijders op 12 April, na een bezwering van Doumergue, vrij zware offers brachten aan de schatkist van het vaderland, stelden zij enkele uitdrukkelijke voorwaarden die op 1 Juli vervuld moesten zijn. Verscheiden congressen, te Metz, te Vichy, te Blois, te Sables-d'Olonne, van groepen en afdeelingen (verminkten, blinden, ex-krijgsgevangenen, gegageerden, enz.) hebben de condities geleidelijk toegespitst en gebundeld tot een program-ontwerp waarover de Confédération Nationale, die in ronde cijfers 3.500.000 leden telt, op 8 Juli bij stemming zal beslissen in het Palais de la Mutualité te Parijs. Grosso modo komen de eischen der veteranen hierop neer: Redresseering der openbare en particuliere moraliteit; beteugeling der schandalen; herziening van de prijzen der regeeringsleveranties; bestrijding van de belastingontduiking; economische hernieuwing; restauratie en reorganisatie van het crediet; onaantastbaarheid der contracten; hervorming van de spoorwegen; en ten slotte aanpassing van den Staat bij de moderne behoeften. Wanneer op 8 Juli geen tastbare resultaten verkregen zijn in elk dezer secties dreigt de Confédératie, dat zij, om nogmaals het land te behoeden voor ondergang, haar eigen program van nationale hernieuwing zal opdwingen met de middelen die in haar macht liggen.
Men vreest dien datum, terecht of ten onrechte, gehuicheld of gemeend. Ofschoon 't zoo goed als uitgesloten lijkt dat de gedelegeerden van drie-en-een-half millioen oudstrijders, die van 't felste scharlaken tot 't zwartste blauw, de geheele kleuren-gamma doorloopen der politieke verfdoos, ooit volmaakt accoord gaan over een totaal van desiderata achter welker vereenvoudigde titels de onontwarbaarste complicaties schuilen, is het daarentegen zeer wel gebeurlijk, dat hun dissonant dezelfde effecten teweegbrengt als zij zouden bereiken, wanneer hun tinten samenvloeiden tot wit. De baloorigheid waarmee het Fransche volk iederen morgen uit het bed stapt en gemelijk een drukkenden dag begint, is opzichzelf genomen een motief tot actie geworden, waarvoor de geheele natie van boeren, arbeiders, burgers, ambtenaren, mannen en vrouwen, jongen en ouden, eenparig zou kunnen marcheeren, zonder te vragen naar, zonder te letten op het doel, het onderdeel, het gevaar der actie. Allen immers loopen met denzelfden kwelduivel die hun nacht en dag influistert: ‘Er moet iets veranderen. Het kan zoo niet duren. Wij staan op een keerpunt. Wij verknoeien onzen tijd, wij verspillen ons leven en ons geluk in geteem en werkloosheid. Ons eigen talmen verwekt de nevels waar geen zon meer doorbreekt.’ Zoo dit vaag is, het is ook algemeen. Het is vooral in die mate gecondenseerd dat een emotie, geboren uit die intense gewaarwording van onbehaaglijkheid en verstikking, een omwenteling zou kunnen inzetten. Al zou zich geen ander groote coalitie vormen dan op den wensch dat hun kameraad Rivollet, Minister van Pensioenen, zal aftreden, deze simpele eisch van 3.500.000 gedupeerde oud-combattanten, met wie men gesold heeft, die zich bedot en bestolen achten, kan een slaglawine losscheuren, welke alles meesleept. En het wordt meer en meer waarschijnlijk, dat op 8 Juli een soort van ultimatum zal worden overhandigd aan het Parlement, aan het Gouvernement of aan beiden tegelijk. Het is
nog maar een ver en flauw rumoer. Doch dat regelmatig aanzwelt als de roffel eener naderende hagelbui die gaat neerkletteren.
Natuurlijk pogen de verschillende politieke partijen dezen accumulator van energie te annexeeren en te benuttigen. Hoe ouder de partijen zijn en hoe steviger haar invloed door de verkiezings-comité's geheid is in het democratische drasland, des te minder zullen haar de kuiperijen lukken. Voor intriges met de oud-combattanten is het te laat en te vroeg. Te laat omdat geen enkele politieke groep, van links noch van rechts, noch de patriotten, noch de internationalisten, zich aan hen gestoord heeft, hun opinie vroeg, hun belangen behartigde, hun billijke verlangens eerbiedigde, zoodra de soldaten hun stormhelm verwisseld hadden met deukhoedje of met pet, zoolang zij verstrooid waren en verdeeld. Te laat omdat een ervaring van twintig jaren, de recente schandalen, het diplomatisch gehaspel, het failliet der vredesidee hen dwongen om het parlement, in zijn geheel genomen, te smaden als een bende van egoïsten, woordbrekers, beuzelaars, onbekwamen, flibustiers en verrotten. Te vroeg omdat zij, hoewel de meesten naar de vijftig gaan, nog naïef hechten aan het geloof waarvoor zij vier jaren leden en streden in de loopgraven, aan de leuzen welke hen opbeurden in die dagen van heldenmoed en grauwe, eentonige vertwijfeling. Te vroeg omdat zij zich onder de bombardementen, de gaswolken en de vlammenwerpers hebben vastgeklampt aan een belofte, welke niet verwezenlijkt werd, aan de hoop op een betere toekomst, de onvervuld gebleven hoop op een menschdom dat hunne smarten nimmermeer zou kennen. Te vroeg omdat zij nog niet ontgroend zijn door de nuchtere, aardsche werkelijkheden. Als het moet, volstrekt niet anders kan, zullen zij zich blindelings, hoewel na rijp beraad, in een nieuw offensief werpen. Maar voor geen geld ter wereld onder leiding of ten bate derzelfde lieden die sinds 1918 gelogen, geleuterd en gedaasd hebben om hen in een toestand van ontreddering te brengen waar vaderland, huis en haard, oude en nieuwe hoop dreigen in te storten.
De eenige groepen, met welke een zeker parallellisme niet schijnt afgesneden, en die de beweging der veteranen zouden kunnen exploiteeren tot sociale en politieke doeleinden, zijn de Confédération Générale du Travail, de groote arbeidersbond, en de Parti Socialiste de France, gewoonlijk de Néo's genoemd, de overloopers en deserteurs van het marxisme.
De nationale werklieden-vereeniging, ondanks haar uiteraard socialistische tendenties, heeft zich nimmer verkwanseld of vergooid aan een politieke partij en kan terecht roemen op haar onafhankelijkheid. Het devies van haar insigne luidt: bien-être et liberté. Als zich na 1895, het jaar harer oprichting, nimmer een conjunctuur voordeed, gunstig genoeg om te grijpen naar de macht en te versmelten met den Staat, de huidige samentreffende omstandigheden stuwen in overvloed elementen en argumenten aan welke de leiders der C.G.T. zouden kunnen uitnoodigen om den slag te slaan waarvan zij sinds haar stichting droomen. Het ware reeds een evenement van beteekenis wanneer de confederatie der oudstrijders een logisch en realiseerbaar werkplan uitvaardigt. Dit evenement zou de proporties aannemen eener revolutie, bezadigd maar integraal, kalm maar grondig, wanneer de C.G.T. zich bij toeval solidair kan verklaren met de combattanten. De combinatie zou meer dan twee-derde omvatten van wat Frankrijk aan menschelijke reserves bezit.
Zonder te preciseeren, en met opzet een onbestemde, zeer elastische terminologie gebruikend, hebben de Néo's sedert geruimen tijd hun sympathie betuigd met de maatschappelijke herrijzenis der legers van Foch. Hun chef, Adrien Marquet, burgemeester van Bordeaux, voormalig tandarts, in de wandeling Danton-Dentiste geheeten, is Minister van Arbeid, in het kabinet-Doumergue, en men beweert niet alleen dat hij achter den rug van Doumergue complotteert met Bergery en diens rood eenheidsfront, maar ook dat de premier hem beschouwt als een persoonlijkheid, als een man die de daad mag belichamen. Hun woordvoerder Marcel Déat, député van Parijs, liberaal, geletterd, anti-parlementair en zeer roerig, kondigt in kranten en weekbladen den dag aan die op de kalenders en in de geschiedboeken genoteerd zal worden onder de namen Déat en Marquet. Hun parool is: orde, gezag, natie. Bij hen heet de revolutie euphemistisch en geruststellend: aflossing der wacht; relève.
De kern van het probleem blijft Doumergue. De Oude evolueert nog. Zijn populaire, traditioneele glimlach verstierf op zijn lippen. Voortdurend ontpopt hij zich gedecideerder en doortastender. Zal hij zich, met Pétain en Denain naast hem, goedschiks laten aflossen? Clio, de muze der Historie, biedt hem de gelegenheid, welke slechts allerweinigen te beurt valt, om onder de beroemdste figuren van Frankrijk voort te leven als een uitverkorene. Zal hij ze afwijzen? Zou hem vitaliteit of ambitie ontbreken? Zal hij de zeldzame genade weigeren? Van deze vraag hangt het verloop af der handeling waarover Zes Februari het scherm opging met een voetlicht van ontbrandende geweren.
[verschenen: 5 juli 1934]