Komisch intermezzo
Parijs, 2 Juni 1934
Er was een tijd dat de burgerlijke pers van Frankrijk (en niet minder van Holland) op de knieën lag voor de hoogepriesters van het socialisme, elk hunner woorden ontving als koninklijke boodschappen en ze commenteerde als gewijde teksten. De geïllustreerde verslagen hunner congressen, op Paschen, Hemelvaart of Pinksteren, besloegen gansche pagina's en het hinderde niet dat ze onverteerbaar waren. Hun interrupties in de Kamer werden voordeelig naar voren gebracht en kregen een kop of een vette letter. Dat was de Gouden Eeuw der Amsterdamsche Internationale, welker Fransche sectie de initialen Sf.i.o. in haar schild draagt. Saturnus ging heerschen op aarde, na al zijn kapitalistische kinderen verzwolgen te hebben. De leeuw woonde vreedzaam naast het lam en een beroemd Angel-Sakser noemde de wereld safe for democracy.
Die gelukkige dagen zijn voorbij, tenminste in Frankrijk, en zij lieten niet meer sporen na dan de sneeuw of de kersebloesem van weleer. Op de lentefeesten die de herrijzenis en de gave der talen vieren, hebben de verkondigers van het marxistisch evangelie zich verzameld te Parijs, te Toulouse en in ettelijke andere steden, zij hebben menig etmaal onverdroten gekakeld alsof zij vol waren van zoeten wijn, doch hun redevoeringen, hun facies en hun silhouetten zijn niet verschenen op de eerste pagina van de kranten der verfoeide bourgeoisie, noch op de tweede of derde. Hoogstens een entrefilet om te melden dat er ergens gezwetst was in de ruimte, een bericht onder een advertentie van pinkpillen of een middel om de jeugd te rekken en hare pleziertjes.
Om naar behooren de scherpte van den draai te waardeeren welke door directeurs en redacteurs genomen is, moet men bedenken dat iemand als Poincaré op 't toppunt zijner glorie zich verootmoedigde in de ergste strooplikkerijen jegens Léon Blum, opdat deze zich zou verwaardigen hem als een ‘man van links’ te beschouwen. Menigeen die van kindsbeen de pers zag coquetteeren met de Sociale stond paf over de bruuskheid der omkeering. Maar men had nog niet alles meegemaakt. Men beleefde nog vreemdere dingen. De burgerlijke kranten, die de marxistische welsprekendheid genegeerd hadden, vulden een week later kolommen en kolommen met de burleske liefdes-avonturen van Emile-Gabriel Sabatier, zijne echtgenoote Josette, beiden militante socialisten, en Paul Faure, de bijna zestigjarige secretaris-generaal der Fransche S.D.A.P. Er ontbrak niets wat kon doen lachen met menschen die men tot dusverre respecteerde of vreesde: Citaten uit billets doux van een ouden vrijer (‘geef mij je lippen, mijn klein meisje, geef mij je hart dat ik ze drinke’), pittoreske scheldwoorden (‘je bent een sukkel, een meelworm,’ zegt het kleine meisje tot haar echtgenoot), caricaturen, foto's, teekeningen, en zelfs een wang met vier vingerstrepen, sporen der klinkende oorvijg welke Josette bij den aanvang der terechtzitting heeft toegediend aan haar recalcitranten echtgenoot. Want hun barcarolle eindigde voor de rechtbank.
De geschiedenis voert ons terug naar het verre verleden van den Roi Soleil, van Louis le Bien-Aimé en andere veelgesmade tyrannen uit een duister tijdperk. Wanneer een koning, een prins of een machtig heerschap zijn zinnen gezet had op de vrouw van een ondergeschikte, werd de verdrongene uitgenoodigd om op een of andere manier bescheiden te verdwijnen. Was hij onverschillig en coulant dan liet hij zich benoemen op een eervollen post in een verwijderde provincie of in de koloniën. Sputterde hij tegen, dan werd de jaloersche van het hof verbannen en gerelegeerd naar zijn landgoederen. Als de ballingschap hem niet kalmeerde, dan verkreeg de groote heer een lettre de cachet tegen den lastigen onderdaan, die door dragonders werd opgepakt om de rest van zijn leven te slijten in een Bastille. Deze zeden en gewoonten hebben tot onderwerp gediend van ontelbare romans, opera's en zelfs operettes. De lettre de cachet is een der taaiste, bitterste en populairste herinneringen der absolute monarchie. Dat iemand gevangen genomen kon worden omdat hij van zijn wettige vrouw hield, ging lange eeuwen de verbeelding te boven. Men heeft erom gehuild, gezucht, getoornd. Na de Revolutie heeft men vooral gegekscheerd om dwaasheden die voorbij waren en nimmer zouden wederkeeren.
Welnu, het schijnt dat 't er even raar zal toegaan in de socialistische toekomst-maatschappij als onder het bewind der despotische koningen. Toen de citoyen Sabatier uit een slingerend briefje, een boeket en een doos bonbons de ontrouw had afgeleid zijner citoyenne, een mooie, pikante brunette, en den naam van zijn mededinger, den citoyen Paul Faure, een der verhevenste potentaten in de Partij, kwam zijn hart hem op de tong liggen. Hij maakte captie, eerst bij zijn vrouw en daarna bij zijn chef. Dat was misschien niet socialistisch, het was menschelijk. Om hem in te palmen, bood de [anti?]-kapitalist Faure hem 10.000 francs aan en niet enkel de anti-kapitalist Sabatier accepteerde dezen consolatie-prijs, maar ook de citoyenne keurde den koop goed. Hoewel Josette zich na elke escapade minzamer toonde aan den huiselijken haard dan zij ooit was in de weken van het wittebrood, bleek de liefde bij Emile-Gabriel sterker dan het geld. Hij achtervolgde de gelieven met zijn indiscrete protesten en daar hij niet ophield, offreerde de grand seigneur Faure hem een prachtigen, rijk-bezoldigden post in de koloniën. De hardleersche echtgenoot wijst het aanbod van de hand. Hij krijgt driemaal audiëntie bij Chiappe, toen nog politieprefect, en legt hem zijn nooden bloot. ‘Er valt niets aan te doen dan wachten tot ze terugkomt,’ zegt de filosofische Chiappe, ‘vrouwen zijn nu eenmaal dol op politici en sportslui.’ Van zijn kant houdt Paul Faure krijgsraad op het Ministerie van Binnenlandsche Zaken met Léon Blum en Camille Chautemps. Zij concludeeren dat een zoo verkikkerd echtgenoot noodzakelijk krankzinnig moet zijn en besluiten hem op te bergen in Charenton, het Fransche Meerenberg. Josette zal haar ‘sale cocu’, gelijk ze hem noemt, een klassieke hinderlaag spannen. Op den vooravond van Kerstmis lokt ze hem naar een rendez-vous. ‘Geef je me geen zoen?’ fleemt ze als hij uit zijn auto stapt.
‘Hoewel ik voor alle voorzichtigheid een revolver bij me had gestoken,’ vertelt Sabatier, ‘hap ik toe als in een versch kadetje en terwijl ik haar omhels word ik plotseling door zes dienders opgetild, geboeid, in een wagen geduwd en naar een gesticht gereden. Dat was mijn Kerst-geschenk van Léon Blum en Paul Faure.’
Hij vertoefde er 94 dagen en was gelogeerd naast een echten gek. Om de kleinste overtreding werd hij gestraft met water en brood, de douche en het dwangbuis. Bij geregelde tusschenpoozen bezocht hem een der dokters met de vermaning: ‘Als gij een post in de koloniën aanneemt, zijt gij morgen vrij.’ Het merkwaardigste is dat Sabatier in zulke omgeving en met zulke lieden niet werkelijk krankzinnig werd, wat Faure, Blum en Chautemps waarschijnlijk hoopten toen ze hem opsloten. Hij was zoo weinig gek dat hij een loslippigheid van Josette (‘als je me nog langer verveelt, laten Faure en Blum je in Charenton stoppen’) een paar dagen vóór zijn sequestratie per aangeteekenden brief had meegedeeld aan zijn advocaat.
Per slot staat Sabatier terecht wegens verbale, onuitgevoerde bedreigingen en niet de despoten der Sociale Paul Faure en Léon Blum, niet hun medeplichtige Chautemps, en niet de dokters die een burger der Fransche Republiek op de wederrechtelijkste en schandaligste wijze beroofden van zijn vrijheid. Deze zelfde afschuwelijke Farizeërs hitsen de onnoozele halzen op tegen Hitler en Goering. Zij schreeuwen in kranten en langs de straten om de vrijheid van Thaelmann. Zij jeremieeren tegen onderdrukkers, dwingelanden en dictators. Zij winden zich op voor een Bulgaar. Zij zijn leden van den Bond voor de Rechten van den Mensch, die zich moeit met alles en nog wat, met Chineezen en Amerikanen, met dienstweigeraars en met de lotsverbetering van galeiboeven, maar die geen pink verroerden in deze extravagante zaak. De potsierlijke inquisiteurs van de Ligue des Droits de l'Homme radeeren van hun ledenlijst Edouard Herriot op voorstel van een uitgeweken Duitscher, zekeren Gumpel, die, dank zij Herriot, gastvrijheid vond aan de Universiteit van Lyon. Gij raadt in geen duizend waarom. Omdat Herriot zitting nam in het Kabinet van den tyran Doumergue! Die hansworsten kikken niet tegen Léon Blum.
Ondertusschen verduurde de arme Sabatier verreweg de zwaarste beproevingen. Hij verloor tegelijk het geloof in zijn vrouw, in de sociale mystiek en in een justitie welke onder invloed van socialistische satrapen verbasterde. Hij eindigde zijn verhoor met deze naïeve verklaring: ‘Ik meende in een partij van idealisten te zijn en ik was in een partij van zwijnen.’ De stakker waant dat hij de eenige is wien zulke rechtsverkrachtingen overkomen in de twintigste eeuw. Hij moet nog een hoop leeren in het gruwel-museum der democratie. Maar voor het grootste deel der publieke opinie is de vergelijking zijner partij met een varkenshok reeds een waarheid als een koe.
[verschenen: 23 juni 1934]