Gerechtigheid
Parijs, 26 April [1934]
De Franschen zijn nu zoover gekomen, dat ze zich onderscheiden in ‘suicidisten’ en ‘maffiards’. Toppunt van verwardheid, waarin men partij moet kiezen. Toppunt van nonsens en onverdraagzaamheid. Suicidisten zijn zij die stokstijf gelooven dat de raadsheer Prince zichzelf om hals bracht. Wie niet voor hen is, en vierkant weg, is tegen hen. De maffiards zweren bij kris en kras dat de ongelukkige rechter vermoord werd door een geheim genootschap. Misschien de nog niet geheel uitgestorven Carbonari, die de gewoonte hadden een dolk te deponeeren bij het lijk van een geëxecuteerden tegenstander of verrader. En naast de verbrokkelde overblijfselen van Prince lag een met bloed bespikkelde hartsvanger, welke niet diende tot den moord. Voor de massa der maffiards echter zijn het geen Carbonari, doch Vrijmetselaars die de misdaad bevalen, zoo niet bedreven. De betreurenswaardige ongunst dat bijna alle Staviskyanen lid zijn eener loge van het Groot-Oosten, verlevendigde tegen de Zonen der Weduwe de oudste vooroordeelen en gaf aan de neveligste verdenkingen een schijn van redelijkheid. Het regent op den Tempel, volgens de bekende uitdrukking. Het stortregent zelfs, en de volgelingen van Hiram, alom nattigheid voelend, en de tribulaties van naburige landen gedachtig, beginnen zich ernstig te verontrusten over de animositeit, waarmee zij worden opgespoord en nagezeten. In millioenen affiches, des nachts afgerukt, overdag opnieuw geplakt, herleeft een antipathie, welke de Grand Orient gedoofd of gesust waande. De kwalificatie Franc-Maçon werd een handicap voor de tusschentijdsche verkiezingen. Een half jaar geleden zouden de tegenstanders van het Groot-Oosten de eersten zijn geweest om te lachen over zulke anachronistische etiquetten: vandaag lacht iedereen over Chautemps die den titel draagt van Sublieme Prins van het Koninklijk Geheim. In de twintigste eeuw en in een democratische republiek klinken dergelijke eerenamen te komiek en te
pretentieus om geen spot te wekken en achterdocht.
Doch laten wij terugkeeren tot de suicidisten en de maffiards. De verdedigers der zelfmoord-thesis hebben met de nauwgezetheid van archivarissen de handelingen onderzocht van den overreden raadsheer om uit een verzuim, een vergissing, een verstrooidheid of een fout, de psychologische oorzaak af te leiden der wanhoop, welke hem in den dood joeg. De overwegingen, die deze hypothese wettigen, zijn in een breedvoerig memorandum uiteengezet door Paul Dupuy, een achtbaar grijsaard, honorair onder-directeur der Ecole Normale Supérieure, waar de helft van het hedendaagsche Fransche intellect gevormd en geschoold werd. Het is niet aannemelijk, dat deze bejaarde geleerde ons wetens bedriegt. Een scrupuleus karakter als Prince kon in de uitoefening van zijn ambt onopzettelijke misslagen begaan, welke hij onvergeeflijk oordeelt, wanneer de dramatische ontwikkeling eener affaire hem plotseling zijn verpletterende verantwoordelijkheid onthult.
Gesteld dus dat het Stavisky-schandaal Prince in dezen desolaten en panischen gemoedstoestand bracht, gesteld zelfs dat Prince schuldig was aan plichtschennis. De suppositie is verlokkelijk maar leidt tot niets. Ten eerste zou de redeneering, om geldig te heeten, weinig of geen uitzonderingen moeten ondervinden, en de overgroote meerderheid van verdachten, beklaagden of gestraften, schuldig of onschuldig, zwaartillend of luchthartig, die niet de hand aan zich slaan, getuigt in den meest negatieven zin tegen de bruikbaarheid van Dupuy's bewijsvoering. Ten tweede zouden de materieele feiten niet in tegenspraak moeten zijn met de geopperde vermoedens. Wat geeft 't of Prince tien duizend beweegredenen had om zich te zelfmoorden, wanneer zijn lijk aantoont dat hij gedood is? De eerste autopsie, haastig en oppervlakkig gedaan door Dijoneesche geneesheeren, liet de vraag moord of zelfmoord onbeantwoord. Het onderzoek der ingewanden leverde geen resultaat. De tweede autopsie daarentegen, ondernomen door een der beroemdste histologen, signaleerde in de weefsels de werking van een zeer sterk en vluchtig narcotisch middel, dat geruimen tijd vóór den dood moest zijn toegediend. De derde autopsie, te Parijs verricht door acht specialisten (professoren der Faculteit en gerechtelijke dokters), releveerde in longen en nieren de aanwezigheid van diepe organische kwetsuren, veroorzaakt door een vluchtig, uiterst machtig bedwelmend vergift, dat minstens anderhalf uur en volgens alle waarschijnlijkheid zelfs minstens twee uren vóór het overlijden was ingegeven. Men behoeft dus slechts een spoorwegboekje te raadplegen om zich met absolute zekerheid te vergewissen dat Prince onmogelijk vastgesnoerd kon liggen op een drukke lijn, zonder door een trein gedood te worden alvorens het vergif anderhalf uur gewerkt had, en in zijn voortwoekering gestuit werd door de eerste locomotief die hart en bloedsomloop stopzette; dat Prince bijgevolg reeds vele minuten
bewusteloos was toen zijn executanten hem languit op den rail bonden. Feiten van dit kaliber kunnen door de subtielste psychologische ontledingen niet worden geannuleerd. De suicidisten, die liever looze gissingen adopteeren dan de conclusies der tweede en derde autopsie, gaan arbitrair en tendentieus te werk. Hun gedrag is onbegrijpelijk en volslagen onverklaarbaar.
Als de vermoording voor den bonafiden waarnemer derhalve niet den geringsten twijfel lijdt, deze stelligheid bleef het eenige punt waar de maffiards contact kregen met de werkelijkheid. Hun positie is gegronder dan die der suicidisten, maar zij is even weinig comfortabel. Het gelukte hun niet om een steekhoudende beweegreden aan te duiden welke de moordenaars dreef tot hun griezelige en gecompliceerde daad. Aanvankelijk leek 't alsof Prince gedood was om den mond te snoeren aan een lastig getuige en om documenten te bemachtigen die compromitteerend waren voor hooggeplaatste beschermers van Stavisky. Na de diverse verhooren echter der enquêtecommissie, waar men hinderlijke getuigen telde bij dozijnen, kan niemand meer in gemoede beweren dat Prince als getuige uniek was of afdoend, en nog minder dat de gevaarlijke documenten wezenlijk bestaan hebben.
Daar de maffiards volstrekt in 't duister tasten omtrent de drijfveeren zoeken zij ook tevergeefs naar een bevredigende oplossing van het probleem dat de moordenaars stelden, toen zij een executie beraamden waar alle onderdeelen en het eind-resultaat zelf afhingen van een imposant aantal onberekenbare gebeurlijkheden. Als Prince b.v. niet toevallig zijn portefeuille vergeten had, zou zijn vrouw hem niet tijdig hebben kunnen verwittigen dat er getelefoneerd was, zou hij den trein gemist hebben, zou het gansche complot mislukt zijn. Of: als een der opzichters, die vlak bij een groot station, dag en nacht de lijn bewaken, toevallig het baanvak geïnspecteerd had waar Prince bewusteloos, en nog niet dood, op de rail gelegen was, zouden de opzet en de daders onfeilbaar ontdekt zijn. Waarom stelden de executanten zich bloot aan zooveel supplementair risico, op een terrein waar zij over ravijnen, verlaten groeven, water, enz. beschikten om zich ongemerkt en onmerkbaar van hun slachtoffer te ontdoen? De volbrenging der misdaad is van het begin tot het einde gekarakteriseerd door een zoodanigen overvloed van hasardeuse, onvoorzienbare, gewaagde, precies passende en van nietigheden afhankelijke combinaties, dat een bona-fide opmerker zich haast gedwongen ziet tot de vraag of de misdaad ooit dermate perfect had kunnen slagen zonder toestemmende medewerking van Prince in persoon. Lescouvé, de hoogste magistraat der Republiek, zeide dat Prince ‘zijn eigen doodvonnis teekende’ toen hij bij hem ‘zijn geweten kwam ontlasten’. Hij heeft die opinie niet willen toelichten voor de enquêtecommissie, doch ze ook niet willen herroepen. Wanneer de woorden echter een zin hebben, zijn ze even bezwarend voor Prince, die een geweten te ontlasten had, als voor de Maffia, die een doodvonnis voltrok. Doch het is onwaarschijnlijk dat maffiards of suicidisten hun nasporingen ooit zullen willen oriënteeren in deze richting.
Ik analyseer dit drama omstandig en onpartijdig omdat het spook van Prince de Fransche atmosfeer zal vertroebelen zoolang zijn schim ongewroken ronddwaalt. De herinnering aan de euveldaad is kwellend genoeg om meer dan een ministerie te ondermijnen. Het crediet van Chéron (Justitie) brokkelt af, wijl men aanschouwt hoe onvervalschte bandieten insolent en straffeloos sollen met hem en met zijn Recht. Paul Carbone, regent van Marseille, handelaar in roesvergiften en blanke slavinnen, verdacht van moord, moest in vrijheid gesteld worden omdat zijn vriend en trawant Simon Sabiani, communistisch afgevaardigde en onderburgemeester van Carbone's leengoed, aan de enquêtecommissie een papier voorlas waaruit onomstootelijk bleek, dat de fameuze inspecteur Bony, in opdracht handelend van Albert Sarraut (Binnenlandsche Zaken), zich in 1927 schuldig gemaakt had aan flagrant en onduldbaar machtsmisbruik tegenover een dame, die vat had op den minister, op zijn broer Maurice en op hun blad La Dépêche de Toulouse. Carbone, na zijn bevrijding feestelijk ingehaald te Marseille, snoeft. Zijn vazal Sabiani dreigt in affiches met erger onthullingen, wanneer het gouvernement zich niet koest houdt. De misdaad triomfeert. De Fransche natie voelt zich vernederd en gejonast door een dictatuur van boeven. Al bestond er geen andere reden dan deze dat de tragi-comedie treurig zal eindigen, het is onmogelijk dat ze goed afloopt.
[verschenen: 16 mei 1934]