Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdHet MiddenParijs, 6 April 1934Wie heeft afgerekend met elk soort moraal, met menschelijke of goddelijke geboden, wie niet bang is voor een revolver, afgeschoten door de kleeren heen, voor een spitsen dolk of voor doortraptere wraak, wie zich onderwerpen kan aan een kort en krachtig wetboek dat den dood eischt voor de minste wederzijdsche onridderlijkheid en waar boontje zonder mankeeren om zijn loontje komt, wie er volmaakt maling aan heeft of hij sterven zal in een bed of op de harde brits van een bagno, of een commissaris van politie hem de oogen zal dichtdrukken of een kameraad der galeien, en wie voor de rest met stalen zenuwen onverschillig welk gruwelstuk kan bedrijven, gratis of tegen salaris, zulk een persoon verdient den titel van affranchi, van vrai de vrai, van régulier, en is waardig om te worden opgenomen in het gilde van ‘Le Milieu’. ‘Le Milieu’ is een tamelijk recente term die dateert van ongeveer 1910. Hij drukt het idee uit van een midden, zonder het nader te situeeren, maar dat gelegen moet zijn tusschen het zwakke geboefte dat de misdaad beoefent bij toeval of per ongeluk en het gros der maatschappij voor welke de ontelbare wetsartikelen zijn afgekondigd die ieder geacht wordt te kennen en die niemand wenscht te overtreden. De term heeft in geen enkele taal zijn equivalent. Niet omdat het milieu in onzeden en misbruiken noemenswaardig verschilt van het Amerikaansche gangsterisme of van de opgedoekte Duitsche Unterwelt, maar omdat het Fransche type een graad van beschaving (als ik zoo zeggen mag) bereikte welke aan het woord een specifieken en weergaloozen klank geeft. Le Milieu heeft zijn filosofie, zijn aesthetiek, zijn kunst. Zijn levensleer is samengevat in boeken als L'immoraliste, Les Caves du Vatican, Les Faux-Monnayeurs van André Gide, die door dik en dun epigonen en voortzetters kweekte tot onder de jongste generatie. Als ik een manifest lees van het surrealisme of een der boeken van deze zonderlinge broederschap hoor ik den roekeloozen toon en de bijtonen van Le Milieu. De gevarieerde en aparte wereld der affranchis, een lucifereaansche wereld waar men even moeilijk binnenkomt als uitgaat, is onnavolgbaar en overvloedig getypeerd door de vele romans van Francis Carco. Zijn laatste werk ‘La Lumière Noire’ schildert toestanden en opvattingen welke in waarheid niet minder schrikbarend zijn dan weerzinwekkend, doch natuurgetrouw. Carco, zoon van een koloniaal gevangenis-directeur, is een moralist die tracht te genezen met modderbaden. Bij La Lumière Noire kreeg men duidelijk het gevoel dat de onreine kaste een stadium van verwording naderde dat niet langer duren kon. Al die literatuur, met haar aroom van muscusratten en alcohol, omringde Le Milieu met een troebel prestige, met een aura van zwavel en bengaalsch vuur, dat het gangsterisme en de Unterwelt nooit gekend hebben en waarschijnlijk nimmer zullen kennen. De affranchi, de vrai de vrai debuteerde desnoods in het klein als een souteneurtje dat op den hoek eener straat de gangen bewaakt zijner kostwinster, maar geen enkel gewetensbezwaar verhinderde hem om van het asfalt opwaarts te streven naar de hoogste regionen, en geen enkel vooroordeel zijner tijdgenooten belette hem om te arriveeren. Een beroep dat vroeger onfeilbaar leidde tot dwangarbeid, voerde reeds in het begin dezer eeuw naar de pesage der jockeys op de hippodrooms, naar de duurste hotels, naar luxe-treinen, en naar de invloedrijkste relaties. Wie in de achterkamer eener vunze kroeg onder kornuiten gespeeld had met valsche dobbelsteenen legde de grondslagen van de Frolic'sGa naar voetnoot75 aan de Rue de Gramont, op den hoek der Boulevards, waar even valsch gespeeld werd, doch waar een politie-commissaris presideerde en waar lieden frequenteerden die er belang bij hadden zich te laten plukken voor een halve ton. In een maatschappij waar vulgaire lichtekooien als Germaine Huot, die haar prefect neerschoot, familiaar omgaan met ministers en staatssecretarissen, kunnen ook hare ex-beschermers, de pooiers en minnaars uit de tijden van dalles,Ga naar voetnoot76 aanspraak maken (al ware het slechts door chantage) op een schitterende carrière. De vrije republiek van Le Milieu bezit dus hare aristocratie. Evenals haar onderste lagen bestaat zij uit het zuiverste galgenaas. Deze nietsdoeners hebben de mooiste vrouwen. Zij dragen de kostbaarste juweelen. Zij rijden in eigen imposante auto's. Zij kleeden zich bij eersteklas tailleurs met een elegantie van onberispelijken smaak, uitgezonderd het opzichtige schoeisel waarvoor zij eenzelfde zwak toonen als negers. Zij drinken de edelste wijnen en de oudste likeuren als ware fijnproevers. Zij animeeren de badplaatsen en hun casino's, de bokswedstrijden, de Zesdaagsche, de music-halls en de nachtkroegen. Zij heffen een tol op het geraffineerdste wat de civilisatie voortbrengt en dikwijls zou men zweren dat zij het model en het doel zijn der civilisatie. Doch het geld dat zij verkwisten werd gewonnen met handel in blanke slavinnen voor Zuid-Amerika of Egypte, met smokkelarij in opium, cocaïne en morphine, met getruqueerde roulettes, met gemerkte kaarten, met berooving van zestigjarige blondines en brunettes, met exploitatie der diverse soorten van ontucht, of, als 't te pas komt, met een moord, een ontvoering, een brandstichting (Atlantique en Georges Philippar) in dienst eener binnen- of buitenlandsche mogendheid. Soms meent men achter hen het bestaan te raden van een wereld-consortium dat de menschheid vergiftigt met narcotica, intriges en waardelooze effecten, maar 't bewijs werd tot dusverre niet geleverd. De meesten zijn als trafikanten van bedwelmingsmiddelen en prostituées ingeschreven te Genève in de registers van den Volkenbond. Dit verhoedt niets. Het weerhoudt ministers en afgevaardigden niet om hen te gebruiken als zeer gewaardeerde verkiezingsagenten, want zij zijn welbespraakt en met hun lijfwachten van knokkers saboteeren zij op ongeëvenaarde wijze de vergaderingen van tegenstanders. De politieke kleur dezer uitgezochte deugnieten zweemt onveranderlijk naar het rood. En dat de ‘vooruitgang’ of ‘verlichting’ zoo dikwijls en zoo trouw gepaard gaan met de misselijkste criminaliteit is een der treurigste ervaringen welke men met rood en roze-rood kan opdoen. Ofschoon moraal en menschelijkheid aan deze verfijnde sjouwerlieden vreemder zijn dan aan de onbeschaafdste wilden, benuttigt de politie hen gaarne als gesalarieerde verklikkers of ‘indicateurs’. Protesteer niet. Het druischt in tegen het gezond verstand en het stuit tegen de borst om de drieste wolven belast te zien met de veiligheid en de bewaking der makke schapen. Wij verliezen zonder twijfel het laatste greintje respect dat wij den vermetelen outlaw en outcast toedroegen, wanneer wij vernemen dat het meerendeel dier fiere sicambers aan den leiband loopt van een inspecteur, en niets wagen, omdat zij ‘van de firma zijn’ gelijk men zegt. Deze afkeurenswaardige en voor beide partijen verlagende verstandhouding (herhaalde malen aangestipt door Francis Carco) wordt niet meer geloochend. De ‘affranchi’, de vrijgelatene, blijft slaaf. Bij de eerste bekeuring welke hij opliep gaf men hem de keus: straf of dienstbaarheid. Hij gaat in de gevangenis of wordt beneficiant eener maandelijksche enveloppe welke twee honderd tot tienduizend francs kan bevatten, en soms méér. Of hij geniet de voorrechten van een ‘condé’ waaronder men alle faciliteiten verstaat, die een delinquent of bekeurbare kan ontvangen van de openbare overheid. Het spreekt vanzelf dat de politie bij de keuze harer speurhonden rekening houdt met aanleg en begaafdheid. Dit maakt hen nog gevaarlijker voor de goede burgers en voor hen die niet vast in hun schoenen staan. Waar de beroepsindicateur geen misdaad of misdrijf vindt zal hij strafbare feiten provoceeren en organiseeren. Hoe meer diensten hij bewijst aan zijn meesters, hoe meer die meesters hem oogluikend zullen veroorloven en ten slotte móéten veroorloven. Naar gelang den rang waartoe hij zich opwerkte in Le Milieu zal hij bankiers bespieden (die ook weer enveloppen distribueeren), ministers, diplomaten, députés, of de kroegen surveilleeren der achterbuurten, politieke groepen of marktkramers, de rijke of de arme huizen van ontucht, de kleine en de groote speelgelegenheden, de staatsgeheimen en de alcoofgeheimen, de geheimen der Beurs of de geheimen van een, twee, drie klaveraas, de gokkers in millioenen of de kwartjesvinders. Maar vroeg of laat gebeurt wat bij dit systeem niet kan uitblijven. Le Milieu groeit zijn gebruikers over 't hoofd. De ongestrafte misdaden, bedreven door indicateurs die van hun straffeloosheid profiteeren, stapelen zich op. Een steeds uitgebreider politie-clientèle leeft van de vergrijpen welke zijzelf of anderen uitvoeren. Men weet niet meer waar de macht berust: bij de ijzervreters die boven en buiten de wet een bedekte terreur uitoefenen of bij de bewakers der orde. Wie is boef en wie is politie, wanneer boef en politie langdurig en eendrachtig hebben samengewerkt? Geleidelijk verzinken de grenzen en allengs verflauwt het onderscheid. Wanneer een exorbitant en onmogelijk te stoppen schandaal (Stavisky genoot het dubbele privilege van ‘enveloppes’ en ‘condés’) Le Milieu in conflict brengt met de verslapte overheid moet de politie achtervolgd en geknipt worden door de politie. Men bemerkt dan op 't nippertje dat een nietige zwenking voldoende was om een land als Frankrijk over te leveren aan het verachtelijkste en schadelijkste ontuig. Ziehier, waarom de arrestatie van Gaëtan l'Herbon de Lussats, authentiek baron, in zijn jeugd overgeplant van Monaco naar Montmartre, en van Paul Carbone, bijgenaamd Venture, regent van Marseille, twee bazen uit Le Milieu, twee occulte tyrannen, en allebei sinds jaren gesignaleerd door Genève, de proporties kon aannemen van een staatsgreep. [verschenen: 28 april 1934] |
|