Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdCabinet NoirParijs, 27 Maart 1934Ofschoon de Fransch-Duitsche relaties van buiten bekeken meer gespannen lijken dan ooit te voren kan ik den indruk niet van mij afzetten dat alles naar wensch gaat. Om een idee te geven van de opinie welke men daarover hebben mag, moet men bedenken dat de Duitsche wapenen in 1919 gered zijn door Foch. Ten eerste opponeerde hij zich tegen de beraamde demobilisatie van Hindenburg's legers en liet den vijand, die dapper gestreden had, met krijgseer - vaandels en slaande trom - wegtrekken. (Vergelijk deze ridderlijke houding met de humiliante uitlevering der Duitsche vloot aan Engeland!) Ten tweede: toen generaal Bliss, militair vertegenwoordiger van de Vereenigde Staten, bij de inleidende besprekingen der Vredesconferentie, het voorstel indiende tot ‘totale ontwapening en algeheele demobilisatie der actieve Duitsche strijdkrachten’, verwierp Foch op eigen verantwoordelijkheid een eisch dien hij onvereenigbaar oordeelde met de militaire waardigheid en weigerde zelfs het plan van generaal Bliss voor te leggen aan de hoofden der geallieerde regeeringen, terecht duchtend dat deze hoofden het zouden aannemen. Honneur et Patrie: Zoo is de Fransche militair nu eenmaal geschapen, in tegenstelling tot den Franschen, Engelschen, Amerikaanschen, internationalen democraat. Een leuze, geldend voor Foch, geldt in de oogen van Foch ook voor Hindenburg. In het feit dat de Fransche militair meer punten van overeenkomst heeft met zijn Duitschen collega dan met de malende postiekers (als ik dit bargoensch mag gebruiken) zijner civiele regeering, ligt de verklaring van de ingrijpende gebeurtenissen welke wij vóór het einde van dit jaar zullen bijwonen. Over dit ‘raadsel’ Duitsche ontwapening en een menigte andere duistere zaken vindt men bijzonderheden en opheldering in ‘Les Enigmes de la Guerre’ van Paul Allard, voormalig lid der Fransche censuur. Bij de uitoefening van dit ambt heeft Allard ervaren dat de historie niet geschreven wordt in de kranten, noch in de geschiedboeken, en dat wij van de ageerende, daadwerkelijke factoren hoogstens het resultaat weten, het schema, het résumé, doch zeer zelden de oorsprong en de wording. Wij kennen b.v. den zelfmoord van Albert Ballin, directeur der Hamburg-Amerika Lijn, toegeschreven aan wanhoop over de nederlaag. Wij kennen de beschuldiging van den ‘dolkstoot in den rug’ die de ontwikkeling beheerscht heeft der Duitsche Republiek vanaf haar opkomst tot haar ondergang. Wij accepteeren die begrippen als Californische appels welke wij niet zagen groeien noch rijpen. Hoevelen onzer drongen door in het onderwereldsche gebied waar het lot van menschen en mogendheden geregeld werd? Tijdens den oorlog werkte Frankrijk in Holland (en wie had dat ooit gedacht?) met zes duizend geheime agenten. Bij een der officieren die deze divisie commandeerden vond Allard een foto van Albert Ballin met de eigenhandige opdracht ‘Ter dankbare herinnering aan mijn vriend Crozier’. Gedateerd van 1915. Deze Joseph Crozier, alias Luitenant Desgranges, onderhield reeds vóór 1914 uitstekende zaken-relaties met Ballin. Toen hij eerst te Rotterdam, daarna in Den Haag belast werd met een spionnagezending waarvan hij de wederwaardigheden verteld heeft in zijn meer dan romantisch verhaal ‘En mission chez l'ennemi’, kwam vanzelf de gedachte bij hem op om zijn Duitsche betrekkingen te benuttigen ten voordeele van Frankrijk. Zoo hervatte hij contact met Ballin, directeur der Zentral Einkaufs Geselschaft, met Von Bary, directeur eener groote handelsfirma, en met Petersen, den broer van den Petersen die kortelings aan den dijk is gezet door Hitler. Te Rotterdam kocht hij de N.V. Stoomzeepfabriek Venus waarvan hij een filiaal vestigde in Düsseldorf en die hij voorzichtigheidshalve, om zijn spel te verbloemen, op de Engelsche ‘zwarte lijst’ liet plaatsen. Met voorkennis en op bevel zijner chefs leverden deze fabrieken aan de Duitschers de bestanddeelen welke zij noodig hadden voor de vervaardiging hunner springstoffen. De inlichtingen die hij inwon (over den onderzee-oorlog, over de Dikke Bertha, over het doen en laten der neutralen) wogen ruimschoots op tegen het verlies der soldaten die wegens de springstoffen misschien sneuvelden. Hij lunchte geregeld met Ballin bij Sauer te Rotterdam en nimmer heeft Ballin (die hem voor een deserteur en oweeërGa naar voetnoot74 hield) hem verdacht of gewantrouwd. Als Ballin zijn land verried, hij deed het volgens Crozier onvrijwillig en onwetend. Dezelfde Joseph Crozier arbeidde later onder leiding van Generaal Boucabeille, militair attaché aan de Fransche Ambassade in Den Haag. Boucabeille was voormalig cabinetschef van Gallieni wiens koloniale campagnes hij meemaakte, specialist in het aanstoken van revoluties, en opereerde vóór den oorlog reeds onder de Chineezen. Tezamen complotteerden zij, Crozier, directeur der Stoomzeepfabriek Venus, en Boucabeille, militair attaché, de demoraliseering, de inzinking, de ontmoediging, de omwenteling van Duitschland, den ‘dolkstoot in den rug’. Zij kochten of stichtten kranten. Zij mobiliseerden socialisten, spartakisten en republikeinen die (het mag onderstreept worden) bewust waren van Crozier's Fransche nationaliteit. Zij organiseerden en betaalden een over het gansche Duitsche territorium vertakte propaganda. Zij financierden vergaderingen en de verspreiding van strijdschriften. Zij bepaalden den dag waarop de revolutie moest uitbreken. Die revolutie, uitsluitend bewerkt door elementen welke zij kenden, controleerden, dirigeerden, had doorgevoerd kunnen worden tot haar uiterste grens. Op 10 November 1918 echter werd hun vernietigende actie op bevel van Clemenceau stopgezet. De tijger, beweert men, remde de beweging uit vrees voor de bolsjewisten. Doch er zijn lieden die deze reden niet als geldig beschouwen. Het Nederlandsche gouvernement, verzekert Generaal Boucabeille aan Paul Allard, bleef onkundig van die intriges. Hij voegt eraan toe dat onze regeering zeer correct met hem was en niet alleen omdat de Hollandsche ravitailleering gedeeltelijk afhing van de Franschen, doch ook uit andere overwegingen. Op een dag ontving Boucabeille persoonlijk bezoek van een Hollander, of van een zoogenaamden Hollander, die hem een document van het hoogste gewicht aanbood: het tweede Hollandsche mobilisatie-plan. Boucabeille vergewist zich van de echtheid der stukken, die van kapitaal belang konden zijn voor de geallieerden, en maakt met zijn bezoeker een afspraak voor een naderen datum waarop hij hem ontvangen zal in tegenwoordigheid van een gespecialiseerd medewerker. Hij begeeft zich onmiddellijk naar den opperbevelhebber van het Nederlandsche leger en licht hem in: ‘Een uwer ondergeschikten heeft mij uw tweede mobilisatie-plan aangebracht.’ Onze generalissimus krijgt een schok en antwoordt: ‘Onmogelijk!’ Boucabeille overhandigt de bewijzen. Zij spannen een valstrik en op het afgesproken uur ontmoet de verrader niet een Fransch kapitein doch een generaal van den Hollandschen Staf die hem arresteert. ‘Voor een zoo simpele handeling’, zegt Boucabeille, ‘heeft de Nederlandsche regeering mij altijd een diepe dankbaarheid bewaard. Zij had vertrouwen in mij.’ Over de Fransche cryptografische diensten (ontcijfering van geheimschrift, onderschepte radiogrammen etc.) verzamelde Paul Allard uit diverse bronnen een reeks mededeelingen, welke, wanneer ze niet volledig zijn, de overtuiging verschaffen van de verpletterende superioriteit waarmee de Franschen in deze branche der oorlogsvoering hun Duitsche mededingers bestreden. Tijdens den duur van den wereldoorlog zijn ongeveer honderd millioen gecijferde woorden door de Franschen opgevangen en gelezen. Het Duitsche ‘cijfer’ is nooit langer dan acht dagen geheim geweest en tijdens de Vredesconferentie las Clemenceau elken morgen de cryptografische instructies, welke de Duitsche onderhandelaars in het afgeloopen etmaal ontvangen hadden uit Berlijn. De duizenden onderschepte berichten zijn gebundeld tot een boek waarvan slechts vier exemplaren bestaan, welke berusten op de ministeries van Oorlog, van Binnen- en van Buitenlandsche Zaken en in het paleis van den President der Republiek. In afwijking van sommige andere landen heeft Frankrijk de collectie dezer geheime orders nimmer willen ontsluieren. Elke poging in dezen zin stuitte op een weigering van den Quai d'Orsay en zoolang de zegels van dit verborgen boek onverbroken zijn, zullen verschillende oorlogsperioden gemerkt blijven met het teeken der sfinx. Het is ondertusschen meer dan karakteristiek dat de Fransche regeering de informaties van de cryptografen harer cabinets noirs begraaft achter de geheimsloten der stalen kluizen, terwijl de Generale Staf aan Crozier en Boucabeille toestemming verleent om de geweldig compromitteerende collusie tusschen de Fransche spionnage en de Duitsche communisten, sociaal-democraten en andere republikeinen prijs te geven aan de openbaarheid. Bewezen zij dezen merkwaardigen ondienst aan de omwentelaars van 1918 zonder eenige bijbedoelingen? Wij kunnen slechts raden welk nut er schuilt in boeken als ‘En mission chez l'ennemi’ en ‘Les Enigmes de la Guerre’, gedrukt op slecht papier, welk nut, behalve een beperkte verkoop. Het schijnt minstens mysterieus dat Paul Allard, die linksche sympathieën heeft, niet bespeurde dat hij zijn Duitsche geestverwanten een genadeslag kon besparen. Maar vorige week vroeg de uitdagende Léon Blum aan het Fransche gouvernement vergunning voor de Duitsche sociaal-democratie om haar hoofd-bureau te verhuizen van Praag naar Parijs. Uit het ja of neen van Doumergue zullen wij verdere conclusies kunnen trekken. [verschenen: 18 april 1934] |
|