De Zuiveraar
Parijs, 23 Maart 1934
Vast en zeker is de populairste figuur van Parijs en van Frankrijk op dit moment Philippe Henriot. Twee jaar geleden kende niemand zijn naam. Wanneer hij vandaag in het Théâtre des Ambassadeurs een politieke conferentie heeft loopt de schouwburg stampvol als voor een toovenaar op viool of klavier. Een week of een dag later kan hij zijn lezing herhalen gelijk de solist een concert van Beethoven, en de zaal vult zich van de loges tot den engelenbak. Onnoodig te zeggen dat, zoolang hij op het podium is, de oogen der menigte geen andere richting kunnen volgen dan de zijne, welke zwarte vlammen schieten in een bleek, ascetisch gelaat. Zijn lange, magere gestalte zendt het fluïdum uit waartegen geen argumenten bestaan. ‘Welk een type. Wat een kerel,’ mompelen de vrienden en de vijanden. De vrienden opgelucht alsof hij hen verloste van stomheid. De vijanden grommend omdat zij een gevaarlijk man herkennen dien zij onoverwinnelijk weten. Philippe Henriot heeft geen kranten achter zich en geen geld. Dit maakt zijn plotselinge verschijning nog zeldzamer en zuiverder. Dit maakt haar ook onkwetsbaarder en rijker aan beloften.
Hoewel député van Bordeaux is hij geboren te Reims als zoon van een onbemiddeld officier die zwierf van het eene garnizoen naar het andere, volgens de grillen van mutaties en promoties. Wanneer hij na een studieuze, vagabondeerende jeugd een beroep moet nemen kiest hij niet den krijgsmansstand doch de letterkunde. Hij schrijft een drama dat niet gespeeld wordt en specialiseert zich in de Engelsche literatuur. Wijl men eerst eten moet om te filosofeeren wordt hij leeraar aan een katholieke school van Sainte-Foy-la-Grande, dorpje aan de Dordogne, op de grens van twee provincies. In dien verloren uithoek leidt hij het kalme leven van landman, wijnbouwer, onderwijzer, met zijn werk op het veld, zijn gezin, zijn boeken. Daar maakt hij kennis met Abbé Bergey, lid der vorige Kamer, zijn voorganger, een nobele persoonlijkheid, maar te mystiek van aanleg om te aarden in een modern parlement, te contemplatief om er een nuttige activiteit te ontplooien. Doch Philippe Henriot ontdekt te hebben weegt voor Abbé Bergey op tegen de teleurstellingen eener parlementaire loopbaan. Weldra is zijn volgeling een der voornaamste woordvoerders van de Fédération Nationale Catholique. Het duurt een poos alvorens de onbekende zich een aanhang wint en een meerderheid. Hij lijdt een paar nederlagen tegen de oude garde die niet wijken wil. Dat verdubbelt zijn energie, zijn hartstocht, zijn moed, versterkt zijn karakter en intensifieert zijn welsprekendheid. De wisselvalligheden van den strijd onderrichten hem over zich zelf en zijn mogelijkheden. Zij leeren hem de beste wapenen onderscheiden, de juiste tactiek berekenen. Ze harden zijn offensieve natuur en wakkeren haar aan. Als Henriot in 1932 Kamerlid wordt is hij twee en veertig jaar en tegen elke situatie opgewassen.
Het behoort tot de tradities van het Fransche Parlement dat de nieuweling een ontgroeningsperiode doormaakt waarin hij zich koest houdt, het initiatief overlaat aan de veteranen en zwijgt terwijl de anderen praten. Henriot zou zich misschien geplooid hebben naar dit ritueel en deze routine wanneer hij onder zijn zes honderd collega's iemand gevonden had, ontoegankelijk voor invloeden en persoonlijke consideraties, onvervaard voor de nuchtere waarheid, recht door zee, en onverschillig voor wat al of niet te pas komt in de kraam der kameraden. Die realist ontbrak in het Parlement en had er altijd ontbroken. Rondom de regeering, of ze links was of rechts, en rondom de afgevaardigden lag een soort van neutrale zone welke bij onderlinge afspraak gerespecteerd bleef, waar een hoop dingen gebeurden die niet steeds door den beugel konden, doch welke men vermeed aan te roeren, zelfs als men schreeuwde en schold. Zoodra de verkiezingscampagne voorbij was, waarin de candidaten elkaar naar believen te lijf gingen, adopteerde de Kamer eenzelfde etiquette als geldt bij spiegelgevechten. Doorslaande bewijzen en argumenten ad hominem werden opgeborgen. Alle député's jijen en jouen. De verbitterdste tegenstanders verzoenden zich elken dag aan het buffet. Zonder dezen modus vivendi was een parlement misschien onbestaanbaar. Doch in een tijd als de onze, waar zich candidaten presenteerden gelijk de advocaat Sarret, die twee medeburgers doodde en in een badkuip oploste met vitriool, bood de methode hoe langer hoe ernstiger inconveniënten. Het gezelschap der afgevaardigden werd van lieverlede zoo gemêleerd dat een onberispelijk neophiet op een goeden dag zou weigeren de neutrale zone te eerbiedigen. Dat was onvermijdelijk.
Zoo sprak Philippe Henriot alvorens gestileerd te zijn en hij debuteerde bij het schandaal der Aéropostale. Men verweet hem dat hij onvoorzichtig handelde, want na een zijner redevoeringen viel Painlevé flauw. Men zei hem ook dat hij niet speelde volgens de regels van het spel. Dat hij niet optrad in een meeting doch voor 't Parlement. Dat hij 't oor had der Kamer maar dat oor niet mocht misbruiken. Dat hij zich bemoeide met dingen waarvan hij geen verstand had. Wijl hij koppig zijn gang ging, liep men weg wanneer hij 't woord vroeg. Men voerde obstructie. Men rammelde met de lessenaars en stampte. Men brulde zich heesch. Of men klapte ironisch. En dat duurde ruim een jaar.
Toen het Stavisky-schandaal losbarstte hadden zes honderd députés een gelijke kans om zich als rechtshandhaver op de schouders te hijschen van het volk. Het valt immers moeilijk te gelooven dat de afgevaardigden hun natie zoo slecht kenden dat zij niet merkten hoe de affaire geëxploiteerd kon worden op het forum. Maar wie kikte? Niemand. Wie durfde? Geen sterveling. Wie was vrij genoeg? Wie spartelde niet in velerlei touwen waaraan men trok achter de coulissen? Alleen de nieuweling Philippe Henriot niet. In Januari intervenieert hij twee malen en het ministerie wankelt. Als de Kamer niet luisterde, het volk heeft hem gehoord. Een parlementaire meerderheid had geen zin meer. De straat besliste.
Deze week koppelde Henriot de Affaire Stavisky aan de vermoording van Jean Galmot, den député van Guyana, die op 6 Augustus 1928 te Cayenne vergiftigd werd met arsenicum en wiens ingewanden, na de eerste autopsie door een militairen apotheker, spoorloos verdwenen. Galmot was geëxecuteerd na een barren verkiezingsstrijd en de negers van Cayenne hadden getracht zijn nederlaag en zijn schielijk einde te wreken met een bloedig oproer. Maar door wie werd Galmot geëxecuteerd? Tot dusverre leken de oorzaken der geheimzinnige terechtstelling van politiek-finantieelen en kolonialen aard. Galmot gokte in rhum, goudmijnen en petroleumbronnen. Na twaalf ambachten (waaronder de literatuur) en dertien ongelukken was hij door fortuinlijke speculaties in het bezit gekomen van een onmetelijk vermogen, even gauw geronnen als gewonnen, en boette zijn korte triomfen met een verblijf in de gevangenis. Blaise Cendrars schreef een pakkend boek over hem dat hij titelde ‘Rhum’, en waarin hij de volgende verklaring gaf van een plotseling sterfgeval:
‘Jean Galmot weigerde het oor te leenen aan proposities welke hem sinds eenigen tijd gedaan werden door buitenlandsche “zakenlieden”. Men zou hem wapenen, en munitie verschaft hebben. Hij zou de Guyaansche Republiek hebben uitgeroepen, onafhankelijk en autonoom. Hij kon de ambtenaars verjagen en zich stellen onder protectie van Brazilië, de edelmoedige beschermster der zwarten, of van de U.S.A., de waakzame verdedigers der Zuid-Amerikaansche vrijheden. In beide gevallen garandeerde men hem dat de Monroe-leer zou werken. Wat vermocht een half bataljon troepen en het adviesjacht dat gewoonlijk in die streken kruist? Wat zou het gouvernement van Parijs gedaan hebben? Galmot beschikte reeds over twee ladingen wapenen en had slechts te willen.’
Blaise Cendrars die Galmot voor een avonturier hield (in zijn eigen litteraire genre) doch niet voor een schurk, begreep nooit waarom Galmot niet gewild heeft. Tegenover het pak documenten dat Philippe Henriot deponeerde bij de enquêtecommissie der Chéquards begint hij te begrijpen, hoewel de dossiers, onderzocht met gesloten deuren, hun gewichtigste geheimen totnutoe bewaarden. Galmot, smoorlijk verliefd op Arlette Simon die verkikkerd was op den mooien Alexander en onder Stavisky's hypnose diende als lokaas der rooverbende, Galmot is gestraft, zoodra hij, bevrijd van Arlette's tooverban, weigerde misdadige orders uit te voeren.
Wij zullen later ontwaren wat er steekt achter een machinatie die niet meer weggemoffeld kan worden ondanks medeplichtigheden (o.a. Paul-Boncour) welke het vuur aan de schenen leggen van de onderdanen der rampzalige Republiek. Wat voor 't oogenblik het meest treft in deze verwikkeling is de onmacht der afgevaardigden, die een nieuwe gelegenheid verzuimden om zichzelf en het Parlement te rehabiliteeren. Waarom lieten zij de onthulling wederom over aan Philippe Henriot? Een maand geleden schreef Joseph Kessel in een boek, verschenen bij de Nouvelle Revue Française (‘Stavisky, l'homme que j'ai connu’), openlijk over de verdachte connecties welke bestonden tusschen Galmot en den rooverhoofdman. Waarom gunnen radicalen en socialisten dergelijke sensationeele successen aan een tegenstander die geen kwartier geeft?
Men kan dit waarom herhalen als een leitmotiv. Waarom treedt l'Action Française vanaf den aanvang op als rechter van instructie? Waarom ontbood een ander blad (Paris-Soir) twee der handigste detectives van Scotland Yard? Waarom zijn alle verdachten tijdig ingelicht over de bevolen huiszoekingen? Waarom worden regelmatig belangrijke documenten ontfutseld op de Ministeries? Waarom werd geen enkel der hooggeplaatste misdadigers gevangen genomen? Waarom arresteert men slechts het kleine grut van figuranten en tusschenpersonen? Waarom saboteert men van alle kanten de Justitie?
En ten slotte: waarom arbeidt de Republiek zoo obstinaat aan haar eigen ondergang?
Antwoord: omdat het niet anders kan. De boeven zijn te talrijk. Het affreuze kwaad is tè diep ingevreten. De regeering, bevend van machtelooze vrees, oneenig en besluiteloos, mag in 't beste geval hopen, dat zij de partij zal arbitreeren, wanneer het gezonde deel der natie slaags raakt met de bandieten en hun aanhang van desperado's en gepeupel.
[verschenen: 14 april 1934]