Interregnum
Parijs, 19 Maart 1934
Afgevaardigden en Senatoren zijn voor twee maanden naar huis en Le Temps zelf, het conformistische blad bij uitnemendheid, bekent met een zweem van leedvermaak: ‘De Kamers zouden niet op vacantie gegaan zijn als zij zich daartoe niet uitgenoodigd gevoeld hadden door de openbare meening.’ L'Action Française voegt hieraan droogjes toe: ‘De publieke opinie noodigt ze om niet terug te keeren.’
Pro forma het budget stemmen, zijn biezen pakken en aftrekken met de stille trom was het redelijkste wat de député's onder de gegeven omstandigheden besluiten konden. Zij hebben zoodoende getoond dat zij niet geheel ontbloot zijn van gezond verstand. Maar zij toonden het als krankzinnigen die bij momenten helder denken, of als een motor die nog een paar seconden normaal draait om te bewijzen dat hij werkelijk hapert. Zij hadden Doumergue willens nillens volmacht verleend om decreten uit te vaardigen over alle zaken waarvan zij den dollen kolder kregen. Dat was een opflikkering van geestvermogens. Doch het budget, dat de Senaat verliet, met een klein excedent van inkomsten (geruststellend hoewel bedrieglijk), datzelfde farizeesche budget vertoefde geen twaalf uren voor een laatste lezing en laatste manipulatie in de Kamer of het had een deficit van meer dan een milliard. Op dien dag, geloof ik, streek de volksvertegenwoordiging haar eigen oordeel. Optimisten door dik en dun zonk de moed in de schoenen. Individueel genomen moge een afgevaardigde dikwijls blijk geven van ruim, kort, flauw, vlug of langzaam begrip. Collectief valt er geen land mee te bezeilen. Zoodra ze met zestig of met zes honderd bij elkaar zijn in de beroemde vergaderzaal zonder vensters, lijkt het alsof ieder getikt wordt door Lotje.
Electorale spilzucht is evenwel niet het eenige maniakke aanwensel dat de Fransche Kamer in opspraak brengt. Haar gekwalificeerde immoraliteit en haar reputatie van leprozerie zijn hoofdzakelijk te wijten aan het overmatig aantal advocaten die deel uitmaken van het Parlement. Slechts bij hooge uitzondering (Chéron b.v.) sluiten zij hun kantoor van zaakwaarnemer, pleiter, adviseur, procureur, wanneer de grillige stembus hen verheft tot de huns inziens schraal betaalde waardigheid (65.000 francs) van afgevaardigde. De wetgever-advocaat pleit dus en geeft advies, consult, hulp en bijstand aan dieven, moordenaars, bankroetiers, smokkelaars, politieke of burgerlijke delinquenten. In de Kamer verdedigt hij maatschappij en samenleving door de wetten die hij stemt en dikwijls zelf redigeert. In de rechtszaal verdedigt hij de vijanden van maatschappij en samenleving, de overtreders derzelfde wetten welker formule hij persoonlijk opstelde, amendeerde, nuanceerde. Mag het verbazen dat zoovele wetten haar fameuze mazen hebben waardoor de bedrijver van een strafbaar feit met behulp van zijn advocaat heenglipt? De wetgever-advocaat zou een model moeten zijn van karaktervastheid en burgerdeugd, wanneer bij de redactie van een tekst de wetgever den advocaat kon vergeten die straks moet pleiten tegen den wetgever en zijn proces wil winnen. Een nietige dubbelzinnigheid, een duistere term, een subtiele woordspeling, een casuïstische list - onmerkbaar voor de minder-geroutineerde, niet-juridische collega's van het parlement - zijn met een handomdraaien ingelascht in het vuur of in de monotonie der debatten. Een verstrooidheid, een verzuim wordt zoo gemakkelijk begaan! De wetgever-advocaat behoeft het zelfs niet expres te doen. Desnoods laat hij zijn niet-rechtskundig geschoolde collega's rustig betijen!
Van plichtsbetrachting of van plichtsverzaking kan niet eens gesproken worden. Want de wetgever-advocaat heeft twee plichten. De plicht tegenover zijn klant, die hem bescherming vraagt. De plicht tegenover de maatschappij welke bestaat uit ontelbare eventueele klanten. Definieer den plicht van den advocaat tegenover de samenleving en bewijs dat de combinatie wetgever-advocaat, zoo niet misdadig dan toch immoreel is! Het zal u niet lukken. Doch er is nog een ander inconveniënt dat de samenkoppeling insluit: Vandaag is de wetgever-advocaat simpel député, morgen wordt de wetgever-advocaat minister. Elken dag, elk uur van den dag kan hij een portefeuille bemeesteren en als houder eener portefeuille (ieder op zijn beurt wordt minister van Justitie) beschikt hij over de carrière van den rechter tegen wien hij pleit, tegen wien hij op een mooien ochtend zal gaan pleiten, en van wien het winnen of het verliezen van een proces afhangt. De advocaat-minister kan een rechterlijke carrière vertragen, versnellen, breken. Zijn inmenging laat nimmer sporen achter. Hij probeert niets schriftelijk. Noch woordelijk, noch met insinuaties. Maar ons kent ons, en de eene dienst is de andere waard. Het zou zonder twijfel cynisch zijn en overdreven om zich te verbeelden dat de Fransche rechtbanken ambtsmisbruik bezigen als courante munt. Neen. De rechters die vonnissen vellen zonder gunsten uit te deelen werden nog niet schaarsch. Doch welk een voortdurende, onmenschelijke verleiding voor den magistraat, voor den advocaat-député-minister. En welk een onuitputtelijke bron van verdenking, laster, argwaan, wantrouwen, zwakheid, kuiperij en gewetensvragen.
Het ergerlijkste was dat de député-advocaat, minister, ex-minister of aspirant-minister ook kon pleiten tegen den Staat, die hem gebruikte en bezoldigde, aan wiens hoofd hij stond, gestaan had of staan zou. In deze situatie werd de verdediger als een siameesche tweeling wiens eene onafscheidelijke helft pleitte tegen zijne consubstantieele wederhelft. Wat echter moest irriteerender en vermakelijker heeten: dat de député-advocaat pleitte tegen den Staat, wiens brood hij at, of vóór den Staat, aan wien hij alles dankte? In het eene geval vocht zijn linkerbeen op leven of dood tegen zijn rechterbeen gelijk bij speelsche babies in de wieg gebeurt, of hij leek op het fantastische ondier catoblepas dat zijn eigen ledematen afknaagt. In het andere geval herinnert hij aan den dronkelap die zichzelf de hand reikt onder een straatlantaarn. Welke van de twee was onuitstaanbaarder voor rechtschapen groote menschen? Welke van beide komedies was het indecentst? De klucht werd tallooze malen gespeeld: député, lid van provinciale staten, lid van den gemeenteraad, lid eener administratie, de advocaat pleitte voor of tegen zijn staat, zijn provincie, zijn gemeente, zijn administratie in welker bestuur hij zetelde, welker geheimen hij even goed kende als haar sterke plekken of zwakke zijden, en van welker inschikkelijkheid hij dubbele baten trok.
Die burleske, perverse wantoestand, welke verklaart waarom de député-advocaat een kapitaal durft steken in zijn verkiezings-candidatuur, heeft geduurd tot Chéron er deze maand een halfslachtig eind aan maakte bij decreet. Hij snoeide een wilde loot; hij waagde het niet haar tot den wortel uit te rukken. De siameesche Radica mag voortaan niet meer pleiten tegen de siameesche Dodika. Het is den député verboden als advocaat op te treden voor of tegen staat, stad of departement welke hem afvaardigden in een legislatieve functie. Men zal hem o.a. niet meer hooren fulmineeren tegen den fiscus van rijk, provincie en gemeente, tegen afpersingen welke hijzelf gestemd had. Maar de député mag practizeerend advocaat blijven. Hij mag wetten indienen, redigeeren, wijzigen, aannemen en mag tegelijk de burgers helpen deze wetten te ontduiken.
Het is echter reeds prachtig wanneer een minister den bezem bij den steel grijpt. Men moet de reinigers niet ontmoedigen. Men beklage hen liever. Welk een taak en welk een verantwoordelijkheid voor den veger van Financiën. In naam van instellingen welke niemand nog respecteert, aan een georganiseerd staatspersoneel dat hij stakingsrechten schonk, voor uitgaven welke alle socialistische citoyens afkeuren (een slagkruiser, een splinternieuwe luchtvloot, petroleum-reservoirs) moet hij offers vergen waartegen zich de halve natie schrap zet. Als het niet lukt met den bezem moet hij het hakmes gebruiken, de bijl, de boor, en, wie weet? misschien de mitrailleuse. Hij heeft twee maanden tijd en vrijheid om 5 à 6 milliard te schrappen per decreet, terwijl volkstribunen en raddraaiers het land in alle hoeken opruien tegen de schoonmakers. Hoeveel oud-ministers van financiën telt het Cabinet-Doumergue? Een dozijn. Doch met hun twaalven zullen zij niet te veel zijn om zes milliard te bezuinigen van de 26 milliard welke Frankrijk (op een budget van 50 milliard 162 millioen) besteedt aan de traktementen en jaargelden der 5 millioen hoog of laag gesalarieerde en gepensionneerde citoyens die teren op de schatkist. De financieele specialisten confereeren. En ondertusschen zenden de commandanten der militaire districten circulaires rond om degenen te verwittigen die contact willen bewaren met de omringende wereld, in een ‘periode van politieke spanning of mobilisatie’, wanneer de geoorloofde telegraaf- en telefoon-verbindingen zullen loopen over een militaire centrale, terwijl de rest gewoon wordt afgesneden. Gelukkig is de minister van Oorlog Pétain. De geweren zullen niet meer vanzelf afgaan tegen belastingbetalers en patriotten.
[verschenen: 11 april 1934]