Morgenrood
Parijs, 12 Maart 1934
Muren en schuttingen zijn overdekt met reusachtige, dure plakkaten, onderteekend door 214 afgevaardigden. ‘De democratie is in gevaar’ proclameeren zij. Men leest ze en gaat voorbij gelijk de karavaan van het Arabische spreekwoord wanneer de honden blaffen. Zou er iets zijn wat verstandige menschen somberder kan stemmen dan de volksvrijheden vereenzelvigd te zien met de prerogatieven en privileges van het hol der veertig roovers?
De stad is naargeestig, om een ouden maar zinrijken term te gebruiken. Er loopen geruchten dat de communisten zich wapenen, die de Ville-Sirène omringen als een vijandelijk kampement. ‘Zich wapenen’ echter is de verzachtende omschrijving eener snoodheid, zwarter dan de Tartarus. De eenen zeggen ronduit dat zij gewapend worden door de Sûreté Générale, de staatspolitie, welke reeds de mislukte algemeene staking organiseerde van 12 Februari. De anderen beweren dat het geld voor de toerustingen verschaft wordt door ambitieuze jong-Turksche députés als Gaston Bergery, en multi-millionnairs die hun slag willen slaan als Raymond Patenôtre. Wanneer men de opinie vraagt der communisten antwoorden zij natuurlijk dat al die praatjes verzinsels zijn van ‘fascistische elementen’ om hun eigen toebereidselen te camoufleeren. Aan beide kanten redeneert men als de groote mogendheden in de coulissen der ontwapeningsconferentie.
Op internationaal plan zijn twee veronderstellingen in gelijke mate denkbaar. Ten eerste: de ‘Moscoutaires’, ongeduldig over de langzaamheid der Fransch-Russische toenadering en geprest door allerlei nooddwang, willen haar bespoedigen met een radicale omwenteling. Ten tweede: de antibolsjewisten, verontrust over den vooruitgang en de consequenties der tusschen Parijs en Moskou aangeknoopte betrekkingen, willen deze tot elken prijs verbrijzelen en in den wortel uitroeien.
Vanuit dezen gezichtshoek wordt het begrijpelijk waarom niemand der Rechtsche Partijen besmet raakte door den negenoog Stavisky. Het wordt verklaarbaar waarom de enorme steenpuist ongehinderd voortwoekerde, hoewel hij op honderd meter zichtbaar was. Het wordt duidelijk waarom een chef als Chiappe, het zwarte schaap der Moscoutaires, maar onkreukbaar en onaantastbaar, sommige rapporten betreffende de bloedzweer niet doorgaf. Hoe meer linksch zich compromitteerde, hoe beter. Het wordt ook een tikje helderder hoe Stavisky, volgens gissingen van Engelsche kranten, een Duitsch agent zou kunnen zijn.
Als deze hypothese ooit bevestigd wordt, zou zij zijn aangewend als de Mephistopheles van het Goetheaansche vers: een deel der kracht, die steeds naar het booze trachtend, immer het goede schept. Hij kon b.v. de Georges Philippar en de Atlantique door zijn gemengde handlangers in brand laten steken en niettemin zoowel Frankrijk als Duitschland een dienst bewijzen, omdat al het odium en al den tegenstand welke zijn verderfelijke activiteit ging ontketenen, moest terugvallen op de politieke groepen die hem protegeerden en exploiteerden, op de politieke groepen welke in den grond even anti-Fransch zijn als anti-Duitsch. Er is iets fantastisch in deze suggesties die ik geef zooals ze zijn, afwachtend wat ze zullen blijken. Maar er gebeuren meer dingen onder den hemel en onder menschelijke schedels dan wij in ons gewone, alledaagsche, kalme gangetje durven vermoeden. Een dergelijke strategische manoeuvre, wegens de ontelbare toevalligheden waarvan zij afhangt, schijnt bijna onconcipieerbaar, en is ook stellig in haar eerste aanvangen niet met voorbedachten rade geconcipieerd. Zij gaat de combinatievermogens der geraffineerdste en soliedste hersens te boven. Doch het is absoluut niet onaannemelijk dat omstreeks 1930 enkele scherpzinnige, psychologische geesten, de plaatselijke gesteldheid van Frankrijk met aandacht bestudeerend, gegevens geconstateerd hebben waarop zij, zonder zich af te sloven, zonder den spontanen loop der zaken te forceeren, zonder ze zelfs te beïnvloeden, een logisch en geniaal krijgsplan konden ontwerpen. Ik zinspeelde daarop reeds vroeger. Vandaag kan men gerust verzekeren dat de evolutie der Staviskyaansche negenoog zal beslissen over het lot van Europa.
Wanneer de communisten gewapend worden, over welke krachten beschikt de tegenpartij? Zij zijn opgesomd door den directeur van den inlichtingen-dienst der politie, bij het verhoor dat hij onderging ‘Chez les Fusilleurs’.
Volgens zijne opgaven telt de Action Française 60.000 leden en te Parijs zouden de beruchte Camelots du Roi niet talrijker zijn dan 700 à 800. Af en toe betaalt zij ‘huurlingen’ om haar gelederen te versterken. Een andere nationalistische bond ‘Les Jeunesses patriotes’ wordt geschat op 90.000 aangeslotenen, waarvan 6400 voor de hoofdstad. Zij gaan minder kranig en minder voortvarend te werk dan de royalisten, doch elk uur van den dag kunnen zij 2000 man op straat zenden. ‘La Solidarité Française’ gesticht door François Coty en evenals de vorige groepen verdeeld in kringen en secties, vereenigt 180.000 leden, van wie 80.000 Parijs bewonen. Zij dragen een licht-blauw hemd, grijze broek en een rooden haan op zwarten achtergrond als insigne. Twee groepen van ondergeschikt belang worden gevormd door les Francistes, wier aantal onbekend is, en die zich om futiele redenen onderling bekampen. Zij zijn anti-semiet en hun uniform lijkt op dat der Solidaristen. Hun insigne is de francisque, de Frankische strijdbijl, al of niet omkranst met een korenaar. Die duizenden jonge lieden houden militaire oefeningen, hebben hun maandschrift of weekblad, ontvangen subsidies van particulieren en worden gepatroneerd door gepensionneerde hoofd-officieren, generaals en admiraals.
Een organisatie van heel bijzonderen aard zijn Les Croix de Feu. Zij formeerden zich op militaire basis in aanvals- en verdedigingscompagnieën, speciaal voor Parijs. Deze compagnieën bestaan uit ‘dispo’, dit is uit disponibelen, die aan elke convocatie moeten gehoor geven en onderverdeeld zijn in ‘mains’ van vijf man en secties van drie ‘mains’. Zij worden gerecruteerd uit oud-combattanten van alle standen en beroepen; volk, burgerij en adel. Het cijfer van hen, die, als gedecoreerden in de vuur-linie, recht hebben op den naam Croix de Feu, overschrijdt niet de 35.000. Onlangs echter zijn ook de zonen der Croix de Feu toegelaten tot het lidmaatschap en de vereeniging breidde zich uit met een afdeeling Nationale Vrijwilligers, wat hun aantal deed stijgen tot 135.000 man. Het is evident dat al deze getallen onderhevig zijn aan twijfel omdat zij slechts kunnen berusten op aanwijzingen van spionnen of overloopers. Bij geen enkel der vernoemde bonden werd tot dusverre huiszoeking verricht. De ramingen zijn veeleer belangrijk te laag dan te hoog. Tezamen evenwel kunnen zij reeds een leger mobiliseeren van 340.000 manschappen die een staviskyaansch gouvernement voorloopig zullen harceleeren met wapenen welke het toeval hen in handen speelt, die ook ten allen tijde geproviandeerd kunnen worden uit een arsenaal der republiek, met oogluikende toestemming van een generaal, van een maarschalk of zelfs van een patriottisch Minister van Oorlog.
Een zeer markante, sympathieke figuur domineert deze veelsoortige menigten: Colonel de la Rocque, voorzitter en aanvoerder der Croix de Feu. Hij is een zoon van een generaal der scheepsartillerie, vijf en veertig jaar, energiek, intelligent, obstinaat, bezonnen, vastberaden en onverschrokken. Als jong cavalerie-officier werkte hij met Lyautey mede aan de verovering van Marokko en spreekt even vaardig Arabisch als zijn moedertaal. In 't begin van den oorlog werd hij zwaar gewond te Kenitra (heden Port-Lyautey) en vroeg zijn overplaatsing naar het Fransche front. Hij commandeerde eerst een compagnie, daarna een bataljon. Bij het einde der vijandelijkheden neemt de menschen-kenner Foch hem op in zijn Generalen Staf. Met Weygand wordt hij naar Polen gezonden, waar hij na de nederlaag der Russen, twee jaren verblijft, welke hij wijdt aan de reorganisatie van het Poolsche leger. Vervolgens keert hij terug tot den Staf van Foch, maar zoodra de Riff-oorlog uitbreekt tegen Abd el-Krim, wordt hij naar Marokko teruggeroepen en dient onder de orders van Boichut, een der bekwaamste jonge generaals. In 1926 belast hij zich met de organisatie der Croix de Feu en verlaat het leger. Hij heeft zijn persoonlijke ideeën over politiek, economie en staatsinrichting doch publiceerde ze niet. Hij is republikein en zal 't blijven zoolang de Republiek hem een sprankje hoop vergunt. Maar zijn broer is ordonnans-officier van den Comte de Paris, zoon van den Duc de Guise en Jan III in de rij der Fransche koningen.
Na den onvergetelijken avond van Zes Februari, die als historische datum zal opgeteekend worden in de geschiedenis van Frankrijk, wierven de Croix de Feu 20.000 nieuwe leden en 40.000 lieten zich inschrijven voor het lidmaatschap. Colonel de la Rocque, zuiver type van den Franschen held, ridderlijk, edelmoedig, humaan, realistisch, wars van alle agitatie en romantiek, ziet elken dag zijn invloed en overwicht vermeerderen. Ook hij maakt zich gereed.
[verschenen: 31 maart 1934]