Een te harde waarheid
Parijs, 8 Maart 1934
Het scheelt niet veel of de redevoering van Monsieur de Broqueville in den Belgischen Senaat heeft in Frankrijk een even pijnlijke ontsteltenis teweeggebracht als de ongelukkige dood van Koning Albert. De woorden verbijsterend, verstommend, welke de politieke schrijvers op geen enkel levend staatsman hebben toegepast, zigzaggen nijdig en rauw door het diplomatieke grijs der beschouwingen die antwoorden op de verklaringen van den Brusselschen Premier. De lezer, volstrekt niet voorbereid op zulk een emotie, kreeg den indruk van een onheil dat gebeurd was of gebeuren ging. Het bezoek van Barthou aan zijn vriend Paul Hymans, eerst aangekondigd, werd afgelast als praatjes die geen gaatjes meer vullen. Een breuk tusschen Brussel en Parijs? Vlak na de smartelijke en exalteerende herinneringen welke waren opgegloeid in de lijkklachten voor den Roi-Chevalier? Het schrille contrast werd nog verscherpt door de telegrammen uit Berlijn. Zoo ontgoocheld en overrompeld zich de Franschen toonden bij de uitlatingen van Broqueville, zoo tevreden betuigden zich de Duitschers. Zij jubelden.
Toch hadden de Belgische Senatoren en de rest der wereld geen ander nieuws vernomen dan zij reeds lang kenden. Te weten, primo, dat Duitschland herbewapent in strijd met het Verdrag van Versailles. Secundo, dat artikel 213 van dat Verdrag den Volkenbond machtigt om een onderzoek te verordenen naar de Duitsche krijgsuitrusting, en aldus een juridisch middel aan de hand doet om herbewapening te verhinderen, maar dat Engeland en Italië (om te zwijgen van Duitschland) zich tegen dergelijke investigaties zullen verzetten. Tertio, dat naast den juridischen weg alleen het pad openligt van een preventieven oorlog, waarover men zelfs niet kan spreken, wijl men zich een gewisse ramp op den hals zou halen om een ongewisse te verijdelen. Quarto, dat bijgevolg het eenige middel om een onvermijdelijk kwaad te keeren, bestaat in een conventie tusschen de geïnteresseerde partijen, een conventie die een minimum risico en een maximum zekerheid moet bevatten. Conclusie: wij vermogen niets met recht noch met geweld. Wij zijn overgeleverd aan de willekeur van den tegenstander.
Deze vier punten zijn zoo dikwijls behandeld in ontelbare boeken, brochures, tijdschriften en kranten dat zij gemeenplaatsen werden in het internationale denken en de zenuwen niet meer schenen te zullen roeren. Maar dat is juist het verschil tusschen een waarheid, die officieel gaat worden, en een waarheid die nog vrij over straten en pleinen zwerft. Zoolang ze los rondzwalkt op den zoom der verbeelding is zij materiaal doch geen bouwstof. Zij is bruikbaar doch ongebruikt als de myriaden ideeën die dagelijks worden uitgezonden door de windingen der hersens. Pas als zij ergens vasthaakt, kan zij zich organiseeren tot een gestalte, tot een vorm, tot een kracht. Dan verlaat zij de regionen van het ongeborene en schiet wortel in de werkelijkheid. Zij krijgt een uniform, een etiket, zij is geen gerucht meer doch een gecatalogiseerd feit. Een feit met al zijn consequenties. Toen dus een discours, dat klonk als een opgedreunde les, in Frankrijk weergalmde als de trompetten van Jericho, huichelde de Franschman zijn emotie niet. De ontroering was echt. Niet echter de waarheden onthutsten welke Broqueville had uitgedrukt. De Franschen kenden haar van buiten. Wat hen van de wijs bracht en uit de voegen was de verbazing dat die dolende waarheden zich gekristalliseerd hadden te Brussel, en te Brussel de eerste grondslagen schenen te leggen van een toekomstig programma.
Want bekentenissen van ongeloof en mismoedigheid, gesproken in België, verwekken gevoeliger bijtonen dan dezelfde woorden, gesproken te Berlijn, te Rome of te Londen. Een groote mogendheid kan verdragen langzaam ondermijnen. Als verdragen instorten, rest haar de kracht der wapenen. Een machtige Staat kan openlijk of bedektelijk het gegeven woord, het geschreven recht ontduiken, kleineeren, uitrafelen, afslijten, verdraaien, verzaken, voor zich zelf of voor anderen. Hij heeft een beter pantser dan papier waaraan de wurmen knagen. Doch een kleine mogendheid als België? Men begrijpt dat Broqueville's vertrouwen in Versailles, in Locarno en in een dozijn even gehavende pacten verloren ging. Misschien getuigt het van realisme om hun ondoeltreffendheid onverholen te beamen. Maar waarmee, wijl de brutale kracht hem ontbreekt, zal hij de onschendbaarheid zijner grenzen motiveeren, behalve met een tractaat? Wat is België's eenige toeverlaat geweest toen de legers vluchtten en de vestingen vielen? Menigeen hekelt de Franschen van het slag Poincaré en Barthou, wegens hun bekrompen juridische manieën. Een tekst, altijd een tekst. Artikel zooveel, paragraaf zooveel. Doch kent iemand een probater middel - behalve de kanonnen - om de verhoudingen van volkeren te regelen? Wanneer een tekst, een artikel, een paragraaf doode letter zijn, fictie, bedotterij, of officieel geïnterpreteerd mogen worden volgens het humeur, de kuren, de grillen, de kansen der betrokkenen, wat blijft er dan in de wereld over van de moraal? Niets dan de wapenen. Het recht van den sterkste. Al zou dat vuistrecht triomfeeren, moet de zelfbewuste, onafhankelijke mensch niet tegen alles in en ondanks alles het beginsel eener ethische orde handhaven? Zoo dacht Koning Albert in 1914. Wanneer de zwakke afstand doet van het recht, van de immanente bescherming welke voortvloeit uit de gezworen trouw, wanneer de zwakke deze magische principen uitschakelt en verloochent,
waarom zou dan de sterke ze eerbiedigen, vreezen, nakomen en bewaren? Wie zal zich nog beklagen over geweld wanneer de zwakke zich deemoedig en gelaten erin schikt? Neen! Zoo één land niet had mogen capituleeren voor een herlevend militairisme dan was het België. Wat immers beduidt het Duitsche applaus? Vierkant gezegd: sterk zijn is toch maar alles.
Op den Quai d'Orsay beschouwt men de Brusselsche redevoering als een moreele inzinking, gelijkstaand met een nederlaag op de slagvelden, met een neiging tot afzonderlijken vrede. Het gevoel van onzekerheid dat de voormalige strijdmakker inboezemt dateert echter niet van gisteren, en de permanente versterkingen welke worden aangelegd langs de Fransche Noord-grens, correspondeeren met deze gedempte stemming. Daar de verklaringen van den Belgischen Premier impliciet oneindig meer behelzen, dan zij formuleeren, bewijst Broqueville niettemin een onwaardeerbaren dienst aan de Fransche onderhandelaars die hun wapenen verdedigen en hun recht. Indien artikel 213 niet toegepast kan worden omdat Engeland, Italië, en zonder twijfel ook Frankrijk, huiveren voor de gevolgen welke een ontdekking van fraude na zich zou sleepen, welke waarde kan men dan hechten aan een nieuwe overeenkomst, waarin de onmisbare contrôle noodzakelijkerwijze zal fungeeren als essentieele voorwaarde? De Franschen zullen niet verzuimen de voordeelen dezer argumentatie uit te buiten tegenover Engeland, dat aan logica een geduchten hekel heeft.
Maar weegt deze dienst op tegen de desillusie en het gebrek aan eendracht? Wat wonnen de ex-geallieerden met hun oneenigheden? De voorspoedigste is Hitler. Alles gaat hem voor den wind. Eerst de verkoeling van Polen. Daarna de verwijdering van België. In één jaar bereikte hij meer dan de Duitsche Republiek in tien. Gunsten, welke men aan ieder zijner voorgangers weigerde, behoeft hij slechts te fluisteren om ze te verwerven. Wanneer de verzoening met Frankrijk? Hij heeft ze zoodra hij wil, doch schijnt ze niet te wenschen alvorens de ontwapeningsconferentie voorgoed achter de Geneefsche banken ligt. Want sterk zijn is toch maar alles. Wie denkt er in Duitschland ernstig aan om Frankrijk te bevechten zoolang Germania geen vloot heeft waarmee zij de eventueele winsten kan consolideeren? Zonder vloot zou Duitschland oorlogen voor Albion. En ‘pas si bête!’ zooals de Franschman zegt.
[verschenen: 4 april 1934]