Vlaggen halfstok
Parijs, 10 Februari 1934
Parallellen:
Op 10 Augustus 1792 verbiedt Lodewijk XVI zijn Zwitsersche Garde om te schieten op het volk dat zijn paleis binnendringt. Het eigenhandig bevel bleef bewaard en ligt in een museum. Ontelbare malen heeft men deze zwakheid verweten aan den Koning, die zich aan een balkon moest vertoonen met de Phrygische muts op het hoofd. De harlekijnsche parodie werd uit de verte gadegeslagen door een jong, uitgemergeld, tanig en platharig Corsicaan, die in 't Italiaansch het populaire scheldwoord mompelde, dat men in alle talen en tongen misbruikt voor lammelingen.
Op 6 Februari 1934 gelast een Socialistisch Gouvernement de Republikeinsche Garde om te schieten op het volk dat zijn paleis (het Parlement) tracht te naderen, gerechte straffen eischend voor een rooverbende die regeert en wetten uitvaardigt. Werd de order schriftelijk gegeven? Zeer waarschijnlijk. Was er een toeschouwer die met minachting het delirium tremens gadesloeg der zweetende, huilende Afgevaardigden en binnensmonds den eed zwoer ‘Je vous aurai, bande de salauds’? De eenen vreezen het, de anderen hopen het. Men wacht. Want de nachtelijke moord is slechts een voorspel. En de toeschouwers die in de delireerende Kamer gilden: ‘Jaag ze de Zwarten op het lijf’ zijn reeds van de baan.
In den grauwen morgen, volgend op het bloedbad dat alle ziekenhuizen stampvol maakte, ontwaakten de Parijzenaars somber, koppig, zwijgend, met het besef van moeten en met de benauwing welke aan den salto mortale voorafgaat. Met afschuw lazen ze de felicitaties welke Eugène Frot richtte tot de troepen, en de aankondiging ‘dat nog doeltreffender middelen tot hunne beschikking gesteld zouden worden.’ Het was een ultimatum. Een uitdaging. Het communiqué gewaagde van ‘troebele elementen’ en de fatsoenlijke lieden voelden deze uitdrukking als een zweepslag. Men hoont de dooden niet en onder de dooden zag men reserve-officieren, industrieelen, een jong dokter, etc., onder de gewonden Commandant René Lhopital, voormalig Aide de Camp van Foch. Een onzegbare verbittering pakte zich samen te Parijs. De Beurs expulseerde de politieagenten die voor de orde zorgen en hield vijf minuten stilte. Op het Gerechtshof verbrandden de advocaten de toga van Frot, en dienden een motie in om [Paul-]Boncour, Frot en Cot als politieke moordenaars van de lijst der balie te schrappen. Employé's van particuliere bedrijven vroegen een uur verlof in den middag, om een wapen te gaan halen en afscheid te nemen. Geheel Parijs trof maatregelen voor een veldslag.
Ondertusschen werkte de telegraaf. De bond van reserve-officieren seint dat zijn leden zich in uniform en gewapend naar de hoofdstad zullen begeven wanneer het gouvernement niet onmiddellijk aftreedt. De reservisten der Luchtvaart telegrafeeren dezelfde eischen en dezelfde bedreiging. Les Croix de Feu berichten dat zij zullen uitrukken onder aanvoering van Colonel de la Rocque. La France Militaire, orgaan van het leger, publiceert de mededeeling, dat de soldaten bestemd zijn tot verdediging der grens en niet tot bescherming der dieven. De minderheid der Kamer besluit om niet meer te zetelen in het Parlement zoolang hetzelfde ministerie zit in de regeeringsbanken. De eerste bezoeker die zich aanmeldt bij den President der Republiek is Maréchal Lyautey. Hij vertolkt de meening van het opperbevel en hun onderhoud duurt geen twee minuten.
Er was een complot. Het complot echter werd niet gespannen op straat. De samenzweerders tegen de Vrijheid smeedden hun dolle plannen op het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, waar Daladier confereert met Boncour, Cot, Frot en met den socialistischen leider Léon Blum. In beginsel mag een Kabinet dat gebood te schieten en dat een triomfantelijk dagorder uitvaardigde, niet demissionneeren. Zij begrepen volkomen den dubbelen smaad eener capitulatie, na een afgrijselijke overwinning, bevochten in dienst van helers en stelers. Zij waren niet bang voor bloed en hadden het bewezen. Een nieuwe fusillade? Tanks en mitrailleuses? Arrestatie der leiders van de oppositie, en van wat zij ‘de reactie’ noemden en ‘het fascisme’? De bevelen werden verzonden over het gansche land en kwamen geweigerd terug.
‘Wij zijn niet in Duitschland’ raasde de talmudiaansche Blum die tegenstand adviseerde tot het uiterste. Zij berekenden opnieuw kun kansen. De staat van beleg? De krijgswet? Artillerie in de Champs-Elysées? Waarom niet? Principieel hadden zij geen enkel bezwaar, want een tweede fusillade kon in hun verwilderde oogen de eerste slechts wettigen. Doch aan welken kant was de overmacht? Riskeerden zij persoonlijk niet het executiepeloton, zij, radicalen en socialisten (welk een laagheid! welk een schande!) die stroomen burgerbloed gingen vergieten om daarmee de oneer der trawanten en consorten van Stavisky te bedekken? Zouden de officieren gehoorzamen en vuur commandeeren op hun kameraden om een horde te consolideeren van vetgemeste zwijnen, veile magistraten, marxistische tafelschuimers? Natuurlijk niet. Zij wisten 't maar al te goed. Doch wat dan, wanneer de officieren staakten? Een dictatuur? Wat voor dictatuur? Een dictatuur van schelmen, bandieten à la Bonnaure, omgekochten en omkoopers, zakkenrollers en janhagel? Zelfs voor een gouvernement dat zich wilde scharen onder de vlag van Stavisky bestond er geen uitweg en de regeering moest aftreden. Zij was reeds gehaat. Op den koop toe werd zij bespottelijk.
Zoo vielen er andere slachtoffers dan de dooden op wier graven men takken legde van palmen, dennen, groene oleanders en rozemarijn.
De politieke carrière van Edouard Daladier is definitief gebroken. Hij was een eerlijk mensch doch praktiseerde met de boeven. Misschien bedoelde hij 't minder slecht dan 't eindigde doch door zijn slapheid in het goede en in het kwade verloor hij alle vertrouwen, bij vrienden en bij vijanden. Toen hij Chiappe afzette (‘Ik zal Chiappe wippen’ had Stavisky verklaard) schond hij een gegeven eerewoord en stap voor stap ontmaskerden de gebeurtenissen hem als een dubbelhartig veinzer. Hij werd door Henri Béraud geradbraakt en gevierendeeld met een artikel, getiteld Le Fusilleur, dat geen enkel staatsman overleeft. Een onpeilbare domheid zal alles zijn wat ons heugt van Daladier, die kort geleden in strooibiljetten uit den hemel kwam neergedwarreld als lid van een reddend triumviraat. Er rest niets van Daladier dan de pagina proza van Béraud en de droge, middelmatige geschiedenisleeraar die hij was. Un homme fini.
Paul-Boncour had in het moorddadig Kabinet de portefeuille van Oorlog. Zijn functie en zijn rol bij de mobilisatie der troepen dwongen zijn tegenstanders om sommige détails te onderstrepen welke men gaarne in het duister verscholen had. Men preciseert vandaag dat hij de amant was van de inbreekster Arlette Simon, mevrouw de weduwe Stavisky, de betooverende mannequin. Boncour heeft voor immer afgedaan. Eugène Frot, minister van Binnenlandsche Zaken, die beproefde Lénin te spelen, is openlijk ter dood veroordeeld door de Action Française.
De socialist Frot debuteerde omstreeks 1924 onbemiddeld in de politiek en verlaat haar als huiseigenaar in een forenzenbuurt. Hij verbergt zich, doch zal den dans niet ontsnappen. Maar al ontsnapt hij den dans, tusschen Frot en de toekomst ligt een ondoorwaadbare plas bloed.
Pierre Cot solidariseerde zich met de beulen der oud-combattanten. Tien, twintig getuigen hebben hem zien hollen door de couloirs der Kamer, furieus schreeuwend om mitrailleuses en Senegaleezen. Nimmer zullen de vliegeniers hem dit vergeven. Aanvankelijk waren zij hem niet slecht gezind en gunden hem crediet op langen termijn. Langzamerhand echter ontpopte hij zich als een zwetser, een bluffer, een mooiprater, en per slot als een ongewenscht individu. Cot wil weerloozen fusilleeren? De vliegeniers die niet schoten op een vijand neerdalend in een valscherm, spuwen hem uit.
Enkel een revolutie kan deze vier drenkelingen (en een aantal anderen) wederom boven water helpen. Juist deze revolutie echter werd in den nacht van 6 op 7 Februari verijdeld. Ik verwacht éér een vliegtuigbom op de Kamer dan de fusilleerders van Dinsdag nog ooit aan het bewind.
[verschenen: 3 maart 1934]