Zes Februari
Parijs, 8 Februari 1934
De bevolking van Parijs is niet alleen bewonderenswaardig geweest. Zij toonde zich subliem. Tot dien graad subliem dat ik in dit woord een klank zou willen leggen waarin de ontroering natrilt. Doch ik heb slechts één kreet: Leve Parijs!
Men had duidelijk of openlijk laten doorschemeren dat uit een wijden kring troepen gedirigeerd waren naar de weerspannige Stad, welke straf eischte voor een dievenbende die Frankrijk onteerd en geplunderd had. Tanks uit Versailles. Auto-mitrailleuses uit Saint-Germain. Cavalerie uit Compiègne, Dinan, Melun, Alenson, Rambouillet, Fontainebleau, Provins. Tirailleurs uit Montauban. Marokkaansche spahi's en Senegaleesche negers uit verschillende binnenlandsche garnizoenen. Artillerie uit de Stelling. Te zamen veertig duizend man. Een deel was reeds aangekomen en defileerde met machine-geweren over den Boulevard de Strasbourg. De rest was onderweg. In de straten en in de kranten zonden zij schaduwen vooruit die de harten beklemden en de kelen toesnoerden. Maar het geweten en de wil tot gerechtigheid waren sterker dan gevaar en schrik.
Een geheimzinnige vastberadenheid vervulde bij 't vallen van den avond het gealarmeerde Parijs dat optrok naar de Place de la Concorde. Reeds vroeg in den middag lag dat onwankelbare over de physionomie van menschen en dingen, als een magnetisch veld dat met de bloote zintuigen gecontroleerd kon worden. De voorbijganger voelde het. Hij onderging het, want het was aanstekelijk. Het dampte op van de straten, van de huizen, en zooals soms opeens een sensatie van lente kan aanstuiven uit het gekwetter eener bende musschen, zoo vibreerde de plechtigheid van het naderende offer in de schemerende lucht, in de verlichte klokken die het uur wezen, in de honderd onnoemelijke teekens welke het instinct leest als een regelmatig alphabet.
Niemand echter wist waar de mystieke beslotenheid ontsprong. Deze menigte was niet opgehitst door de groote dagbladen. De Franschen hebben hun publieke opinie, doch zij wordt slechts gedrukt voor zoover een gouvernement haar veroorlooft, dat de geheele pers (op één of twee uitzonderingen na) commandeert met geheime fondsen. Tegenover het Parijsche oproer waren de kranten neutraal gebleven tot den laatsten dag. Zij steunden Daladier. Zij weerhielden hem niet. Zij vielen hem pas af toen het onuitwischbare gebeurd was en toen afgrijselijke evenementen zich voorbereidden. Uit de hemelen konden geen opruiingen neerfladderen omdat de regeering alle aërodrooms vergrendeld had, alle vliegtuigen liet opbergen in de loodsen en alle loodsen onder bewaking stelde van gendarmes. Het is waar dat de Action Française in een paar etmalen haar oplage zag vertiendubbelen. Doch dit verschijnsel was geen oorzaak meer van de onverzettelijke beslissing. Het was reeds gevolg geworden: een gehoonde natie zocht een tolk voor hare kalme woede.
Deze legioenen, in rijen van acht opmarcheerend, naar de Kamer, hadden twintig of twee honderd leiders. Maar de ééne leider ontbrak. Zij hadden hoofden. Doch er was geen Hoofd. Zij hadden een verlangen, naïef, primitief en onbedwingbaar als het verlangen van een kind, een verlangen dat onduleerde op een onmetelijk banderol, gedragen door een zestal voorgangers: Nous entendons que la France vive dans l'honneur et la propreté. Maar zij hadden geen idee, dit wil zeggen geen constructief, toepasselijk idee. Zij trokken naar de Kamer, misschien om haar te bestormen, misschien om haar in te nemen. Maar verder? Zij waren de vertegenwoordigers, de woordvoerders van dozijnen organisaties, doch hadden géén georganiseerd plan. Zij hadden zelfs geen strategie. Zij beperkten zich tot een frontaanval. Zij zongen de Marseillaise en ‘Ça ira! ça ira! Les députés à la lanterne!’ Maar zij verzuimden een omsingelende beweging die voor de hand lag en lieten de députés ontsnappen door een achterdeur. Bij voorbaat ontzenuwden zij alle beschuldigingen van het gouvernement dat na den moord durfde spreken van ‘Complot tegen de veiligheid van den Staat’. Zij hadden geen complot, evenmin als zij andere wapenen droegen dan wandelstokken. Zij waren niet afgericht en niet gezonden door het Kapitaal, door de Industrie, door den Handel. Zij hadden slechts één gedachte, één drijfveer: Bandieten bezoedelden de eer van de vlag... Bandieten verdedigden hun bedrijf achter mitrailleuses... Liever de dood dan deze schande, deze lafheid, deze dwingelandij.
In die menigte bevonden zich duizenden oud-combattanten, gespaard door vier jaar oorlog. Zij speldden hun decoraties op de overjassen, zij propten hun hoeden vol met oud papier om de slagen der knuppels te dempen. Daar waren er met een houten been, met een los wapperende mouw, met kunst-handen, met een zwarten lap op het oog. Daar waren blinden, geleid door kameraden uit de loopgraven. De Croix de Feu, gedecoreerd in de eerste linies, onder het vuur. Reserve-officieren van leger, vloot en luchtvaart. Studenten van alle faculteiten. Dokters. De Balie. Patroons en bedienden. Een deel van den Parijschen gemeente-raad. De geheele middenstand. De Beurs. De Burgerij. De ouderdom naast de jeugd. Er bevinden zich vrouwen onder hen en jonge knapen. Zij zijn weerloos verzameld op het reusachtige autodroom, of enorme circus, der Place de la Concorde, het ronde ‘Eendracht-plein’, waar indertijd Lodewijk XVI onthoofd is. Zij bombardeerden de verdedigers der ‘Verrotten’ met balustrades, plaveisel, hekken en roosters.
Waar staan de soldaten? Wij zien ze niet. De Kamer schuilt met uitgedoofde lampen in het donker en de ‘circus’ glanst, overstraald door zoeklichten. Men vertelt van een recruut die schreiende weigert het geweer in den aanslag te brengen omdat zijn vader ‘misschien bij den hoop is.’ De medewerking van het leger bepaalt zich tot deze treurige anecdote en de nummers der regimenten zijn verzwegen. Men kan een regiment niet brandmerken omdat Daladier, Eugène Frot en Paul-Boncour (minister van Oorlog) een krankzinnige order gaven.
Waar nestelen de mitrailleuses? In den oorverscheurenden schreeuw die te acht uur opsteeg uit driemaal honderd duizend borsten toen de eerste schoten knalden, hebben wij ze niet gehoord. Deze schreeuw, welke over de Stad bleef loeien tot één uur 's nachts, is hun alibi. Frot (minister van Binnenlandsche Zaken), bang voor zijn politieke carrière, heeft ze gelogenstraft; in hun eersten leugen zijn de radicale en socialistische ministers niet gestikt. Maar de voetstukken der standbeelden welke de Fransche steden voorstellen (Metz, Straatsburg) zijn doorzeefd met kogels. Een wrekende hand grifte rondom de sporen in den steen de woorden: ‘Balles françaises.’
Wij hebben daarentegen de Garde Républicaine, beroemd wegens haar muziek-corps, rondom brandende autobussen verschillende caroussels zien uitvoeren. De kozakken chargeerden meestal met den knoet. De Republikeinsche Garde chargeerde voor de helft met het scherp van de sabel, voor de andere helft met een revolver in de vuist. Hakkend en schietend renden zij in voortdurend ruimere cirkels over het plein. Garde's te voet wierpen zich op de gewonden die probeerden op te staan en beukten ze tot ze bezwijmden. Toen het plein was ‘schoongeveegd’ chargeerde de Garde nog de kleine groepjes, die gewonden poogden weg te dragen. Er is zelfs gechargeerd door vrachtauto's en men raapte een doode op met een hoofd plat als een struif. Wat bracht deze zwaar-bewapenden als wanhopigen buiten zich zelf? Een Parijsch gemeente-raadslid heeft geschreven, dat aan paarden en manschappen een doping was toegediend welke hen razend maakte. Men verhaalt eveneens dat Daladier dronken was. Nuttelooze alibi's! Ik voor mij geloof dat de cavalerie, die chargeerde en schoot zonder voorafgaande sommaties, gehoorzaamde aan strikte, onverbiddelijke orders. Er was te veel systeem en logica in hun aanvallen om de onmenschelijkheid te verklaren door prikkelende middelen.
De manifestanten, die slechts zakken met knikkers hadden meegenomen om de pooten der paarden te verwrikken en de ruiters te ontzadelen, betoonden tegenover de barbaarsche charges een onversaagdheid welke regeering en parlement zich nimmer zullen herinneren zonder dat een koude huivering hun door het ruggemerg vaart. Men zegt dat de opstandelingen drie Garde's in de Seine smeten, waar ze verdronken. Leugens! Men beweert dat zij de pezen der paarden doorsneden en de arme beesten den buik openreten. Leugens! Men heeft niet de namen kunnen citeeren der spoorloos verdwenen Garde's en men heeft de mishandelde dieren niet kunnen fotografeeren. Doch wij hebben gezien hoe gewonde oud-combattanten en Croix de Feu, die nog loopen konden, zich lieten verbinden in het Café Weber der Rue Royale, waar een ambulance geïmproviseerd was, en met een hulpverband terugsnelden naar het strijdperk. Wanneer deze dapperen oprukken met de mitrailleuses en handgranaten die zij als ‘oorlogssouvenirs’ hebben opgezameld en gereed gehouden, zal de overwinning niet aan den kant der gouvernementeelen zijn.
Maar waarom demissionneerde Daladier, die een meerderheid behaalde in de Kamer en een bloedige zegepraal op de Place de la Concorde? Waarom telegrafeerde de Amerikaansche Gezant naar Washington dat de staat van beleg was afgekondigd te Parijs?
Dit was geen louter verzinsel. Noch een misverstand. Het gerucht echter en de regeering moesten wijken voor andere en dreigender geruchten.
Want niet zonder reden sluit men vliegmachines weg als gevaarlijk speelgoed. Daladier had den oorlog verklaard aan Parijs. Het Leger, met stapels telegrammen, verklaarde in den morgen van 7 Februari den oorlog aan Daladier-Frot-Cot-Boncour.
[verschenen: 28 februari 1934]