Het volle licht
Parijs, 13 Januari 1934
Het brave volk van Parijs, talrijker dan ooit tevoren, heeft zich wederom laten beuken als vlas door de gummistokken der brave agenten, talrijker dan ooit tevoren. Er is gevochten van zes uur 's avonds tot laat na middernacht. Vergeleken met vroeger kon men bij beide partijen een crescendo waarnemen in de verbittering. Er zijn boomen ontworteld en zitbanken, lantaarns verbrijzeld, kiosken en tramwagens verbrand. Een journalist, die zijn vrijgeleide toonde, werd door de openbare macht geranseld en getrapt tot een oog hem langs den neus biggelde en hij in levensgevaar raakte. Een ander journalist, zoon van Henri de Jouvenel, ex-gezant bij Mussolini, is gerost tot hij flauw viel. Uit deze voorbeelden kan men afleiden hoe hard de slagen hagelden op de simpele burgers, die geen kaart konden toonen, geteekend door Chiappe, den chef der politie. De dienders waren in een buitengewoon slecht humeur. Ten eerste wijl de hardhandigheid hen gecommandeerd was. Ten tweede omdat zij zelf rammel kregen. Ten derde daar zij zeer goed wisten dat zij optraden als verdedigers eener smerige zaak welke hun tegen de borst stuitte. In hun hart waren zij 't grondig eens met de manifestanten, maar klopten dubbel zoo woest omdat zij toornden over de scheeve positie van huurlingen waarin de omstandigheden hen geplaatst hadden. Dezen avond maakte een lastige gewetenskwestie hen razend. Een volgenden keer zullen ze bedanken voor de vuile karwei en verbroederen.
De leiders der duizenden manifestanten, uitsluitend bijeengetrommeld door de Action Française, hebben deze latente sympathie versterkt met een juiste kennis van het menschelijk gemoed en met een helderen blik op naderende gebeurtenissen. De eerste groote betooging rondom het Parlement, gebarricadeerd en in staat van beleg, geschiedde Donderdagavond. Het stormde, maar de lucht bleef droog. De voortzetting der vijandelijkheden, gestaakt te één uur, was bepaald op Vrijdag. Ditmaal regende het klompen. Chiappe, niettemin, had al zijn manschappen gemobiliseerd, te voet, te paard en per motor. De opstandelingen marcheerden aan in kleine groepjes, zoodra de bureaux, de winkels, de fabrieken, de kantoren hun deuren sloten, want het meerendeel der vechters bestaat uit nijvere lieden, die overdag geen tijd hebben voor oproer. Omdat de straten leeg lagen onder het gutsende hemelwater leken hun gelederen gedund door het slechte weer. Zij waren niet sterk genoeg om zonder de hulp der weggescholen menigte den gordel te breken welke de gehate Kamer omringde. Maar zij telden genoeg bataljons om tien duizend man politie tot laat in den nacht af te matten met schermutselingen en deze kranige vrijwilligers, pas geducht toegetakeld, wachtten slechts op een bevel om aan te vallen. De order kwam niet. Te half acht vervoegt hun aanvoerder, Maurice Pujo, zich met een delegatie bij een der barricades van motorwagens en verzoekt een onderhoud met het hoofd der wettige overheid. Hij wordt naar de auto van Chiappe geleid en overreikt een verklaring welke in de hoffelijkste woorden mededeelt dat de troepen kunnen inrukken. Wij hebben niet den minsten lust, zegt dit document, om tot de huid nat te worden. Het zou ons echter niet de geringste moeite kosten om tegenstanders, over wie we ons zoo ernstig te beklagen hebben, in den regen te laten zoolang het ons belieft. Maar wij zien af van deze wraakneming. Zij weten sinds gisteren met welke kracht wij een redelijke
verontwaardiging kunnen steunen. Gun ons alleen het genoegen om in goede orde af te trekken en wees ervan overtuigd dat wij elkaar spoedig zullen terugzien, als de onteerende debatten over een schandaal, dat klaar is als een klontje, tot morgen voortduren.
Het was een ridderlijke aftocht, welke het uitzicht op samenwerking niet afsneed, de onvermijdelijke samenwerking, die weldra misschien moet aanvangen. Want de affaire Stavisky is zoo verregaand walgelijk, dat zij een minnelijke schikking tusschen fatsoenlijke en onfatsoenlijke menschen, of, in het beste geval, tusschen wijzen en dwazen, voorzichtigen en roekeloozen, niet meer veroorlooft. Men mocht zich tot zekere hoogte encanailleeren met Marthe Hanau: haar ondernemingen hadden een commercieele basis, een reëel actief, en ten overvloede het min of meer gehuicheld ideaal van Volkenbondsche harmonie, waarachter men zich verschuilen kon. Het was ook vergeeflijk om zich te compromitteeren met Oustric: een deel zijner bedrijven (schoenen en kunstzijde) berustte op werkelijkheid, een geringer deel op hersenschimmen. Zonder zich speciaal te schandvlekken kon men verknocht of verkocht zijn aan Loewenstein, aan Kreuger, want op geen enkel uur van hun leven handelden zij uitsluitend in wind. Doch met Stavisky, kwaadaardige bacil ontsnapt aan het ghetto van Kiev, is geen vergissing, geen distinguo, geen verontschuldiging mogelijk. Deze falsaris, valsche speler, zakkenroller, exploitant van nachtkroegen en huizen van ontucht, handelaar in lommerdbriefjes, heler en steler, zesvoudig veroordeelde recidivist, banale hotelrat, was de boef in optima forma, de schurk zonder meer. Deze man zonder ontwikkeling, niet rijker begaafd dan de eerste de beste kleerkoop, had geen andere borg dan zijn flikflooiende manieren van gentleman-inbreker, zijn bijnaam van ‘de mooie Alex’, zijn kwistige geschenken en zijn execrabele reputatie. Hij was als bandiet zoo onbetwistbaar, zoo ongeschminkt in zijn rol, dat hij al zijn begunstigers, al zijn favorieten, zijn aanbrengers, zijn medewerkers, hoog en laag, die zonder uitzondering wisten, met wien zij in 't schuitje stapten, werktuigelijk besmette met zijn onverholen eerloosheid en hen stempelde tot individuen van het
verdachtste allooi, zoo niet tot openlijke schavuiten. Indulgentie tegenover Stavisky, flagrante boef, stond in die mate gelijk met onloochenbare medeplichtigheid, heling en diefstal, dat op zijn beurt geen enkel rechtschapen persoon, die zich respecteert indulgentie kan dulden tegenover Stavisky's menigvuldige trawanten.
De Franschen dus die een zuiver geweten hebben (en zij vormen nog de meerderheid der natie) vinden geen excuus, geen uitvlucht, geen voorwendsel meer om de schurft en de schande te vergoelijken welke de Fransche Republiek heeft aangevreten. Daar waren er, gelijk de romanschrijver-pamflettist Henri Béraud, een der echtste Republikeinen, die draalden en zwegen zooals [moet zijn: zoolang] onafwijsbare overtuigingsstukken hen niet op een folterbank legden waar zij moesten schreeuwen van pijn. De meest elastische moraliteit is tot brekens toe gerekt. Het feit dat de directeur van ‘La Volonté’, Albert Dubarry, die sedert jaren als toeziende voogd der Fransche binnen- en buitenlandsche politiek gealimenteerd werd door de Geheime Fondsen, zijn invloed tenslotte versjacherde aan een ordinairen, onverdedigbaren schelm, dwingt de lamlendigste slappelingen en de lichtzinnigste opportunisten om een ruggegraat te toonen, welke zij misschien niet hebben maar die zij moeten veinzen op straffe van degradatie.
Toen de paljas Stavisky gevaarlijk werd voor tientallen (wij kunnen zeggen honderdtallen) importante personnages, loodste men hem naar een afgelegen, onbewoonde villa in de buurt van Chamonix waar de dief, die niets meer te verliezen had behalve het leven, zich zoogenaamd zelfmoordde. Op dezen tocht begeleidde hem een sujet dat zijn vertrouwen won, en die beroepsinbreker was, oud-bekende der Justitie, apache, deserteur, souteneur en lid der geheime politie. Met een kogel in de hersens liet men Stavisky twee uur lang bloeden alvorens men een dokter toegang verleende. Hij moest sterven en de tijding van zijn dood verwekte in de hysterisch geanimeerde couloirs der Kamer een affreuze opluchting. Rondom zijn lijk verzamelde Chautemps, door op alle punten schuld te bekennen en strengheid te beloven, een meerderheid die de regeering spaarde voor smaad. Maar Camille Chautemps is sinds achttien maanden minister van Binnenlandsche Zaken en als zoodanig verantwoordelijk voor de politie van het land. Maar zijn zwager Pressard is sinds verscheiden jaren Procureur der Republiek en als zoodanig aansprakelijk voor het bederf der Justitie. Het gouvernement mocht niet betrokken worden in een infameerende combinatie van hotelratten. Als een deel van het Republikeinsche personeel deze consideratie niet verdiende, Frankrijk had er recht op. Doch met een votum der gediscrediteerde Kamer is de Affaire Stavisky niet uit. Zij begint pas.
Beseft de regeering tenminste de felheid van het geweld dat aanstormt tegen dief en diefjesmaten? Het schijnt van niet. De minister van Justitie, Raynaldy, tien jaren geleden eenigszins verkreukeld door de aanneming van een chèque voor zijn verkiezingskas, en voormalig medewerker van een wurmstekig financier, heeft een wetsontwerp ingediend tot beperking der persvrijheid. Alsof Stavisky, die bijna alle schendbladen en een paar kranten gepacht had, te veel beklad was; alsof de groote nieuwsbladen ooit gerept hebben over de oneer der Dalimier's, Garat's, Bonnaure's, Dubarry's en overige bandieten!
Zoodra dit absurde plan uitlekte berichtte Charles Maurras dat hij ieder politicus en ieder magistraat die zich in de toekomst durft beroepen op de beraamde wet zal neerschieten als een hond. De serene dichter en de theoreticus der Monarchie is 65 jaar. In 1926, toen het revolutionnaire rapalje de straat beheerschte met revolvers, richtte hij reeds tot Abraham Schrameck, destijds minister van Binnenlandsche Zaken, de waarschuwing dat hij, Schrameck, zou worden neergeschoten als een hond, wanneer zijn bende nog één slachtoffer maakte. De burgermoord hield plotseling op en het schot behoefde niet te vallen, noch de hond. Ditmaal heeft Maurras den eed gezworen dat hij persoonlijk zal handelen tegen de misdadigers van het parlement en de administratie die de vrije, de geruischlooze, de onbelemmerde uitoefening eischen hunner ignobele praktijken.
Tot hoever zal de verdwazing gaan? De Afgevaardigden die wagen een wet te stemmen welke de corruptie beschermt en begunstigt, zullen hun eigen oordeel vellen. Nimmer zal de Franschman zich laten berooven van het beetje vrijheid dat hem rest: de vrijheid om te zuchten, en desnoods te morren. Op den dag dat Maurras moet schieten (en stellig zal hij schieten wanneer hij moet) zou de Derde Fransche Republiek tot het verleden behooren.
[verschenen: 3 februari 1934]