Essentieele bevindingen
Parijs, 30 December 1933
Alles wat in beeld en geschrift eenig verband houdt met den wereldoorlog is verzameld in dertien zalen van het Pavillon de la Reine van het Château de Vincennes. Niet alleen de belligerenten zijn zoo volledig mogelijk vertegenwoordigd door collecties, die voortdurend worden uitgebreid, doch ook de neutralen, en Holland ontbreekt niet. De bibliotheek van dit Musée de la Guerre bevat 140.000 boekdeelen en 6000 tijdschriften, geredigeerd in bijna alle talen der aarde, en neemt dagelijks toe in omvang. De catalogus der Duitsche afdeeling telt reeds vier volumen van twee kolommen druks. Het museum geeft regelmatig twee periodieken uit, beide gewijd aan documentatie over hedendaagsche internationale vraagstukken. De directeur van het museum en van de bibliotheek is Camille Bloch, gerenommeerd historicus der Fransche Revolutie, professor aan de Sorbonne en een dier onwrikbare geleerden voor wie een document gelijkstaat met een vonnis van het Hof van Cassatie (bij ons den Hoogen Raad der Nederlanden), welks beslissing slechts vernietigd zou kunnen worden door een ander document.
In antwoord op de teutoonsche wetenschap welke eerst Duitschland mede-schuldig verklaarde aan het uitbreken van den wereldoorlog, daarna volslagen onschuldig, en die tenslotte, in derde instantie, het enkel-schuldig uitsprak over Frankrijk en Rusland als aanhitsers en Engeland als toelater, publiceerde Camille Bloch deze maand een overzicht van 250 pagina's (Les Causes de la Guerre mondiale), dat onder duizenden teksten die kiest en onderstreept, waar men een mensch onbetwijfelbaar ziet ingrijpen in de gebeurtenissen, waar een mensch ontegenzeglijk geschiedenis maakt, de Geschiedenis van 1914, waarbij heden nog het menschdom mentaal de handen wringt.
De auteur beschikt over een volledig materiaal en volgt een onaanvechtbare methode. Hij pleit niet vóór of tegen; hij bewijst niet, staaft niet, besluit niet. Hij beschrijft alleen. Hij noteert, zooals een clinist [= clinicus] de evolutie noteert van een ziekteverschijnsel, de geoloog het proces eener aardverschuiving, de meteoroloog de vorming eener depressie. Bloch registreert, de lezer oordeelt. De lezer blijft rechter en concludeert naar zijn believen. Het is een on-menschelijke manier van geschiedschrijving, boeiend en hard als de wijzer van een manometer. Men kan ze bewonderen om haar exactheid of verfoeien om haar stugge onverzettelijkheid. Men kan haar echter niet wantrouwen en om haar te weerleggen, heeft men minstens een document noodig, een tekst, die méér afdoende is, dan de teksten, welke worden aangevoerd door den auteur.
Camille Bloch gaat uit van de thesis, dat de wereldoorlog niet behoefde uit te breken in 1914 evenmin als hij uitbrak in voorgaande kritieke jaren, toen er reeds een Triple Entente was en een Driebond. Waarom barstte hij los in 1914 en hoe?
Gabriel Prinzip, een zeer jong Herzegowinisch student, die Servische revolutionnaire kringen gefrequenteerd had, vermoordt op 28 Juni Franz-Ferdinand, den Oostenrijksch-Hongaarschen troonopvolger. Onmiddellijk verklaart Berchtold, de Weensche minister van Buitenlandsche Zaken, dat hij de gelegenheid gaat benutten om ‘een rekening te vereffenen’ met Servië. Hij zendt een vertrouwensman (graaf Alexander Hoyos) naar zijn Berlijnschen bondgenoot, om uit te vorschen, of deze geneigd is te veroorloven, dat Servië, volgens de uitdrukking van Franz-Joseph ‘als politieke factor geëlimineerd wordt op den Balkan’. Zonder aarzelen antwoorden Wilhelm II en zijn kanselier Von Bethmann-Hollweg, dat zij bereid zijn Oostenrijk te steunen, zelfs als een mogelijke interventie van Rusland, beschermer der Slaven, door de mechaniek der allianties een Europeeschen oorlog ontketent. Zij manen hun bondgenoot bovendien aan tot den meesten spoed, om te profiteeren van een oogenblik, dat zij wegens de vredelievende gezindheid van Rusland, Frankrijk en Engeland bijzonder gunstig achten. Zij laten Franz-Joseph volle bewegingsvrijheid, maar toonen zich vastberaden voorstanders eener preventieve actie, waarvan de onvoorbereidheid der eventueele tegenpartij het succes waarschijnlijk maakt en zij aanvaarden het risico eener algemeene botsing.
Deze gedragslijn werd vastgesteld te Berlijn op 5 Juli. Op een bepaalden datum opent zij mogelijkheden, die gesloten hadden kunnen blijven en zet de oorzaken in werking van alle verdere gevolgen. Op 7 Juli, inderdaad, richt Weenen tot Belgrado een ultimatum, welks eischen als onaannemelijk beschouwd worden. Het is geredigeerd vóórdat men den uitslag kent van het Oostenrijksch onderzoek, dat het Servische gouvernement overigens zal vrijspreken van medeplichtigheid in den moord. Een Hohenzollern (Carol van Roemenië) oordeelt, dat het ultimatum bedoelt, het Servische volk over denzelfden kam te scheren, als de moordenaars. De groote Duitsche jurist Walter Schücking noemt het onvereenigbaar met het internationaal recht. Edward Grey zegt, dat de natie, die het aanvaardde, zich zou zelfmoorden. Berlijn verwittigt Europa officieel, dat het onkundig was van de termen, waarin het ultimatum vervat is. Deze bewering berust op een leugen. Eerst bracht Weenen de Duitsche regeering op de hoogte van de voornaamste eischen, daarna van den completen tekst, alvorens hij verzonden werd.
Hoe antwoordt Servië? Met zooveel matiging, dat Wilhelm II in de Servische repliek ‘de meest onderdanige capitulatie’ ziet ‘welke urbi et orbi wordt aangekondigd’ en vindt, dat zij alle redenen tot een oorlog opheft. Het is de nuchtere waarheid, dat Belgrado slechts een nietig voorbehoud maakt en twee punten suggereert, waarover beraadslaagd kan worden. Doch Berchtold deelt mee, dat hij, voor het onmogelijke geval van Servië's onvoorwaardelijke aanvaarding, de practische inwilliging zijner eischen dermate zal weten te belemmeren, dat de oorlog niettemin wordt uitgelokt.
Daarop bericht Duitschland aan de Europeesche mogendheden, dat naar zijn meening het Oostenrijksch-Servisch conflict strikt gelocaliseerd moet blijven en dat geen harer zich in het geding behoort te mengen. Berlijn wilde blijkbaar het odium van een algemeenen oorlog afwentelen op Rusland, dat vermoedelijk de Serviërs te hulp zal snellen. Maar reeds op 26 Juli, dus een dag na ontvangst van het verzoenend geoordeelde antwoord van Belgrado, en op een datum, dat allerwegen nog vrede heerscht, neemt Berlijn een kapitalen maatregel, die in flagrante tegenspraak is met zijn wenschen van een gelocaliseerd conflict. Op dien dag redigeert Von Moltke, chef van den Generalen Staf, het ultimatum aan België, en reeds op 26 Juli motiveert hij zijn ultimatum met een voorwendsel: hij zegt er zeker van te zijn, dat de Franschen een inval door België beramen, om Duitschland aan te vallen.
Terwijl de mogendheden der Entente zich inspannen, om te verhinderen, dat de situatie verergert, opponeert Berlijn zich met een onmiskenbare kwaadwilligheid tegen de voorstellen van Petersburg, Londen en Parijs. Op 28 Juli verklaart Oostenrijk aan Servië den oorlog, hoewel Conrad von Hötzendorf zelf, de chef van den Oostenrijkschen Generalen Staf, tegenwerpt, dat hij niet gereed kan zijn vóór 12 Augustus. Waarom die haast? Om Berlijn terwille te zijn, dat zijn bondgenoot prest tot een onherroepelijke daad, welke de vredespogingen der Entente zal breken en Europa moet plaatsen voor een fait accompli.
Rusland beantwoordt op 30 Juli de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië met een mobilisatie zijner troepen en Duitschland heeft steeds voorgewend, dat de Duitsche mobilisatie een noodzakelijke consequentie is geweest van de mobilisatie der Russen. Met een overdaad van details toont Bloch, dat ook deze bewering berust op een leugen. Von Moltke zelf spoort Weenen dringend aan, om de algemeene mobilisatie af te kondigen, daar zij, volgens de termen der Duitsch-Oostenrijksche alliantie, gelijk hij zegt, gevolgd moet worden door de mobilisatie der Duitsche legers. Op hetzelfde uur echter, dat Von Moltke deze klemmende uitnoodiging richt tot Von Hötzendorf, is hij nog onkundig van het Russische mobilisatie-bevel. De energieke en kalmeerende instructies, welke Von Bethmann-Hollweg, ongerust geworden door de waarschijnlijkheid eener Engelsche interventie, in den avond van 30 Juli zendt aan zijn gezant te Weenen, zijn nauwelijks vertrokken, of zij worden geannuleerd op verzoek van Von Moltke, wiens krijgsplannen de grootste snelheid eischen en geen vertraging dulden. Op het moment echter, dat deze decisieve herroeping geschiedt, weten Von Bethmann-Hollweg en Von Moltke nog niets van de Russische mobilisatie, waarvan de tijding hun pas zal bereiken op 31 Juli te 11 uur 40 's morgens. Dus met of zonder Russische mobilisatie was een Europeesche oorlog onontkomelijk geworden door het feit der pressie, welke Von Moltke uitoefende te Berlijn en te Weenen. Ten overvloede verklaart Von Moltke in eigen persoon, dat ‘een Russische mobilisatie of demobilisatie gewone dingen zijn, die op zichzelf genomen, geen oorlog behoeven te veroorzaken, maar dat integendeel de Duitsche mobilisatie deze consequentie medesleept.’
Uit bovenstaande gegevens, zoo beknopt mogelijk samengevoegd, moet de lezer concludeeren. De enorme documentatie, zegt Camille Bloch, waarover de geschiedschrijvers beschikken, bevat absoluut geen enkele aanduiding, dat de oorlog in 1914 zou zijn uitgebroken door toedoen der Entente. Het is de zaak der Duitschers, om het methodische schema van Bloch te ontzenuwen met een even welsprekende tabel. Indien zij niet weerleggen kunnen, laten zij dan tenminste bekennen. Sedert vele jaren desavoueeren de Franschen het bellicisme van Napoleon III, Napoleon I en van Lodewijk XIV. Tot in hun schoolboeken. Waarom kost het den Duitschers zooveel moeite, om Von Moltke te desavoueeren en Wilhelm II? Wanneer zullen zij begrijpen, welk een handicap het is voor een natie, om haar eergevoel en trots te vestigen op een koppig gehandhaafde onwaarheid, en welk een onrust het wekken moet bij naburen, die stom verbaasd gadeslaan, hoe de psychologie van een gansch volk wortelt in leugens?
[verschenen: 20 januari 1934]