Hommels en Horzels
Parijs, 16 December 1933
Het pamflet La Haine (De Haat), dat Heinrich Mann rechtstreeks schreef in 't Fransch en dezer dagen uitgaf bij Gallimard, doet in vele opzichten denken aan het libel, dat Blasco Ibanez ongeveer tien jaar geleden publiceerde tegen Alfons XIII. Wanneer de auteur van Professor Unrat buiten zich zelve raakt wordt hij even platvloersch als de auteur van de Vier Ruiters der Apocalyps. Platvloersch is nog het ergste niet. Hij wordt onredelijk, onwijs, kleingeestig. Hij vergeet zich dusdanig, dat hij precies in dezelfde fouten vervalt, welke hij zijn tegenstanders het hardst verwijt. Mann argumenteert evenmin als Hitler. Hij raast en schuimbekt. Hij zegt dat blinde haat de eenige kracht is, welke de Nazi's stuwt. Tevergeefs echter zoekt men in zijn twee honderd bladzijden naar een edeler en verstandiger gevoel, dat de vijanden der Nazi's bezield zou kunnen hebben. Men mag zelfs vragen of de haat van Hitler niet zuiverder is dan de haat van Heinrich Mann. Want Mann, die 't Ebert nimmer ten kwade duidde, dat hij zadelmaker was, spreekt met voortdurende minachting over het schildersambacht van ‘ce grand homme’. De zoon eener oude familie, zooals hij zichzelf noemt, gedraagt zich geen haar beter dan het janhagel, dat, volgens hem, Duitschland op het oogenblik onderdrukt. Evenals de opstellers van het onbegrijpelijke Bruinboek verliest hij elke intellectueele, elke menschelijke waardigheid en verlaagt zijn polemiek tot het niveau van een chantage-blad. Wanneer zijn geschimp iets bewees zou men het kunnen dulden en vergoelijken. Maar wat heeft Göbbels' horrelvoet en de grimas van zijn grooten mond te maken met de zaak? Tot de orde, Heinrich Mann! Bekijk u in een spiegel. Bestond het personeel der Duitsche Republiek louter uit Adonissen? Alleen voor straatbengels is een lichaamsgebrek aanleiding tot gejouw. Bedenk even dat de geschiedenis krioelt van beroemde misbaksels. Bedenk even, dat Bismarck morphinomaan was alvorens aan Göring deze zwakheid
toe te dichten als een bewijs van onvermogen. Göring zat in een gesticht? Nietzsche stierf er. Terwijl Göring er blijkbaar genas, wat men niet zeggen kan van het gros gedesequilibreerde tijdgenooten, die nimmer in een gesticht zaten en vrij rondloopen over de oude en nieuwe wereld, welke zij ontwrichtten en verarmden. Tot de orde! Bedenk even dat men Briand betichtte van dezelfde schande, welke klakkeloos ten laste gelegd wordt aan Horst Wessel: dat hij een souteneur was. Een beetje fatsoen, Heinrich Mann! Een beetje ridderlijkheid. Beloer niet alles door een sleutelgaatje. Een tijger wordt geen kat, hoelang men hem ook beziet door een verkleinglas. Hoe meer men Hitler vermindert door hem uit te teekenen als een zwetser, een hysterisch lanterfanter, een zenuwlijder, een beroepswerklooze, een ongeletterde, als iemand die zijn attenties niet weigert aan rijpe dames, opdat zij hem pousseeren, hoewel zijn smaak meer uitgaat naar jonge knapen, hoe meer men den despoot kleineert met soortgelijk geleuter en gelaster, des te verder men waarschijnlijk van de waarheid is, maar des te zekerder men de tienduizenden vernedert tot stupide lafaards, die zich door zulk een potsierlijk aansteller lieten overweldigen en bij zijn eerste wenkbrauwfronsen op de vlucht sloegen.
Qua betoog is Heinrich Mann's geschrift minderwaardig en niet steekhoudend. Zijn opvatting dat de fine fleur van het Hitlerianisme een samenraapsel zou zijn van mislukkelingen kan te gemakkelijk tegen hem zelf worden uitgespeeld om als overtuigend te gelden. Wanneer de carrière van een Hitler, een Göring, een Göbbels, een Johst en ettelijke andere hoofdmannen eenige vertraging ondervond, wanneer zij gekniesd hebben in ondergeschikte betrekkingen, wanneer zij vruchteloos om aandacht gebedeld hebben bij directeurs van theaters, uitgeversmaatschappijen en kranten, wanneer zij tot aan een voortaan historischen datum als naakte lomperds behandeld konden worden door Mann en zijn republikeinsche vrienden, zij hebben hun schade ruimschoots ingehaald. Er behoort een reusachtige dosis kortzichtigheid toe om hen die vandaag zestig millioen Duitschers onderwerpen aan hun wet en die naar menig land actieve voorposten konden uitzenden, te begiftigen met een psychologie van mislukten. Meent Heinrich Mann waarlijk dat men met dooddoeners als nijd, afgunst, jaloerschheid een boek weerlegt of nietig verklaart als ‘De Zending der Duitsche Jeugd’ van E. Gunter-Grundel [moet zijn:] Günther-Gründel? Heeft hij zoo weinig ervaring, zoo weinig herinnering aan wat er stormen kan in jonge harten, of is hij in die mate verstruisvogeld, dat hij een ophooping van fanatisme welke geen enkele Duitsche politieke partij ooit gekend heeft, tracht weg te moffelen met de krenterige redeneeringen van een philister? Hij was de eerste die had moeten gissen en zeggen dat er achter de swastika (welke als ornament voorkomt op oude Fransche kasten, muren, hekken van Lotharingen tot de golf van Gascogne) meer steekt dan verschillende baliekluivers in hun schoolsche routine vermoed hebben, dat zij aanzienlijk sterker geladen is met hypnotische kracht dan hamer of sikkel en de emblemen van het antieke Rome. Doch nergens raadt hij de kern van den
Hitleriaanschen poedel. Kon hij niet? Wil hij niet? Durft hij niet bekennen dat het Hitlerianisme een collectief en instinctmatig protest is tegen den tijdgeest, welke door Carlyle voor eens en altijd gebrandmerkt werd als de mentaliteit van den varkenstrog?
Het valt veelgelezen auteurs als Heinrich Mann en zijn vrienden natuurlijk zwaar dat een gansche natie, welker intiemste stem zij waanden te zijn, hun plotseling den rug toekeert en betuigt dat zij genoeg heeft van hunne literatuur, van hunne kunst. Het is normaal dat zulk een overstag-wending hen vervult met bitterheid, met wrok, met afschuw, en verklaarbaar dat zij den omzwaai wijten aan tyrannie. Maar als wij het Hitlerianisme gevaarlijk oordeelen moeten wij niet beginnen met het te onderschatten. Wie het vandaag wenscht te bestrijden had niet moeten aanvangen met het hazenpad te kiezen. Einstein in den kerker, Thomas Mann, de Nobelprijs, op water en brood, Heinrich Mann in een concentratie-kamp, dat ware een manlijker en welsprekender manifestatie geweest dan het redigeeren van een schotschrift onder de mimosa's der Riviéra. Het zal steeds de vraag blijven of Duitschland en of de rest der wereld een dergelijk schouwspel verdragen hadden. De buitengewoon achtenswaardige intellectueelen die een zoo zeldzame haast toonden om het veld te ruimen en een zoo dringende bezorgdheid verrieden voor hun comfort hebben de taak van den Duitschen dictator op een onwaardeerbare en voor hem waarschijnlijk onverhoopte wijze verlicht. Zij hebben eenparig den strijd ontweken en als het bloed der martelaren het zaad is der toekomst, dan zullen zij mager oogsten. Heeft het hen nooit getroffen dat meer dan de helft der mannen die vandaag Europa regeeren (Hitler niet uitgezonderd) een tijdlang doorbracht in de gevangenis? Wat offerden Hitler's vijanden voor hun ideaal, na gedurende veertien vette jaren geprofiteerd te hebben van de Republiek? Zij namen spoorslags den trein of de auto. Kan het iemand verwonderen, behalve hen, dat een moedige, geëxalteerde jeugd hen nakijkt met misprijzen? Doofden zij daar niet zelf het laatste glimpje geloof dat men kon hechten aan hun karakter, aan hun principen?
Die slapheid strookt weinig met de Fransche inborst en men zit eer verlegen met Mann's pamflet dan men het goedkeurt. Het is te evident dat Hitler minder sterk zou zijn wanneer zijn tegenstanders minder zwak geweest waren. En de mogelijkheid bestaat, dat Hitler grooter zou zijn, wanneer zijn haters zich minder klein ontpopt hadden. Hitler boeit en biologeert den Franschman intenser dan Mussolini. Als ik mij niet vergis dan correspondeert deze neiging, deze voorliefde met het avontuurlijke en gepredestineerde dat Hitler's loopbaan onderscheidt. Mussolini, hiërarchisch opgeklommen in de rangen van het socialisme, dat hij verloochende, had, toen hij naar de macht greep, een operatie-basis. Hitler daarentegen, partijloos marcheerde af bij nul. Toen Mussolini het fascisme stichtte had hij een naam en talrijke steunpunten. Toen Hitler dertig jaar was bezat hij op den kop af niets en zette hij in met niets. Ook zonder den wereldoorlog had Mussolini zich kunnen ontwikkelen tot wat hij is. Zonder den wereldoorlog echter, zonder de nederlaag van twee geduchte militaire mogendheden, zonder den val van twee der oudste keizershuizen van Europa, zonder de ontbinding van twee machtige rijken, is Hitler onbestaanbaar. Hij bestond evenwel reeds toen de twee militaire mogendheden, de twee luistervolle keizersgeslachten, de twee rijken zich bewogen naar het zenith van hun roem en van hun macht. Hij werd geboren in 1889, één jaar na de kroning van Wilhelm II. Voor Mussolini, die conformistisch is, behoefde niets te wijken, niets te sneuvelen. Doch om een weg te banen voor Hitler, die als kind, als knaap, als jonge man, lange jaren onbekend en volstrekt eenzaam, ongeweten voor anderen, ongeweten voor zichzelf, in aantocht was, in aantocht als een landlooper, als een zwerver, als een bedelaar, moesten keizers en koningen tuimelen, staten vergruizelen, legers verbrokkelen, en moest niet enkel de Monarchie ineenstorten maar tenslotte de Republiek. Wanneer Hitler
de Franschen fascineert dan is het omdat hij zoo zichtbaar, zoo opzichtig zelfs, geteekend werd door een vlammend fatum.
Dit wil geenszins zeggen dat zij Hitler niet met al het geweld hunner vuurmonden zullen bekampen wanneer zij niet met hem kunnen accordeeren. Deze eventualiteit echter hangt alleen af van Hitler. Tot dusverre bewees hij door enkele excessen aan Frankrijk (in het Saargebied, in Elzas-Lotharingen, in Middel-Europa en in den Balkan) méér diensten dan last en hinder. De Haat der vluchtelingen zal deze zeer curieuze verhouding niet wijzigen. De vulgaire hoon van Heinrich Mann en de uitnoodiging van sommige verjaagde journalisten om een lans te breken voor de Duitsche democratie vonden niet den flauwsten weerklank. Het ligt uitsluitend aan Hitler of dit evenwicht bewaard zal worden of verstoord.
[verschenen: 10 januari 1934]