Bij twee urnen
Parijs, 8 December [1933]
Al zou deze kroniek eentonig worden, omdat ze wederom de kleur heeft van den rouw, er zijn figuren, die wij niet mogen laten vertrekken zonder hun het vaarwel toe te spreken, dat zij in ons oproepen.
Emile Meyerson, dien de geleerden der gansche aarde, en ook sommige dichters, beschouwen als hun grootsten filosoof, sloot de oogen en ontsliep in het dutje, dat hij elken middag deed na den maaltijd. Zijn lichaam, verzwakt door den ouderdom en door drie operaties, bezweek onmerkbaar, zooals een klinkende snaar langzaam uittrilt, en zijn geest zweefde weg op de laatste golving der lucht, welke hij bewogen had.
Hij was een der Joden, over wie Giovanni Papini, half ernstig, half paradoxaal, in zijn ‘Gog’ insinueert dat zij het Europeesche denken en de Europeesche civilisatie ondermijnen, om zich te wreken op de Grieken, die den spot met hen dreven, op de Romeinen die hen decimeerden en verstrooiden, op de Christenen die hen martelden en plunderden; een der Joden (Heine, Marx, Lombroso, Nordau, Freud, Weininger, Bergson, Reinach, Einstein, Lassalle, Disraëli, Trotzki, etc. etc.) tegen wie Hitler den kruistocht predikt onder de vlaggen van de Swastika. Wie zou ooit vermoed hebben dat het edele gelaat van den patriarch en profeet, wiens hart even rijk was als zijn geest, zooveel snoodheid verborg, wanneer achterlijke dwepers zulke verdenkingen niet als gif in de ooren hadden gedruppeld? Wie zou in het hedendaagsche Frankrijk ooit een dergelijke gedachte hebben kunnen concipieeren? Aan zulke verschillen merkt men de breedte van den Rijn, de hoogte der Alpen en de vertraging welke sommige naties moeten inhalen alvorens aanspraak te maken op de leiding van ons werelddeel.
Meyerson werd in 1859 geboren te Lublin in een Poolsche rabbijnenfamilie. Op zijn elfde jaar verlaat hij het vaderlijke Ghetto en vestigt zich in Duitschland, waar hij, na eindexamen gymnasium, studeert onder Bunsen, den ontdekker der spectraal-analyse, en chemische cursussen volgt te Heidelberg en te Berlijn. De Duitsche atmosfeer echter stemt niet overeen met zijn neigingen en in 1882 emigreert hij naar Frankrijk. Gedurende twee jaren werkt hij op het laboratorium van den chemist Schutzenberger aan het Collège de France. Hij vindt een procédé uit tot bereiding van synthetische indigo en richt een kleurstoffenfabriek op te Argenteuil, een der voorsteden van Parijs, om zijn formule te exploiteeren. De onderneming mislukt. Kort daarna wordt hij redacteur van buitenlandsche politiek aan het Havas-Agentschap, waar zijn polyglottische gaven uitstekende diensten bewezen, want behalve Portugeesch en Spaansch sprak Meyerson alle Europeesche talen. De vrije uren blijft hij hartstochtelijk wijden aan de historie der chemie en hij publiceert korte verhandelingen, o.a. ‘Over de metaalloutering in den Bijbel’. Vanaf 1889 legt hij zich uitsluitend toe op filosofische problemen, dit wil zeggen op de wetenschappelijke wijsbegeerte. Hij verdwijnt dan als 't ware uit het rijk der levenden. Hij brengt zijn dagen door op de Bibliothèque Nationale, welker boekenplanken, achter elkaar, zeventig kilometer beslaan. Hij slaapt slechts vier uren en de rest van den nacht zit hij als Faust gebogen over folianten. Zijn werkkracht is onbegrensd, zijn kennis onomvatbaar en alzijdig. Geleidelijk ontwerpt hij zijn methode van epistemologie of critiek der wetenschappen. Pas in 1908 verschijnt zijn eerste boek ‘Identité et Réalité’. Met een tusschenruimte van dertien jaar ‘De l'explication dans les sciences’. In 1925 ‘La Déduction relativiste’. In 1931 ‘Du cheminement de la
pensée’, in welks onvertaalbaren titel al de subtiliteit en de langzame penetratie van het denken is uitgedrukt. En onlangs ‘Réel et Déterminisme dans la Physique quantique’, met een voorrede van Louis de Broglie, waarin de schepper der mécanique ondulatoire zijn bewondering uitstort voor den wijsgeer en den wetenschappelijken man.
Het is zeer gewaagd om te voorspellen welke invloed zal worden uitgeoefend door een filosoof, die werd vereerd door een universeele élite doch die totnutoe den kring van ingewijden nauwlijks overschreed. Die élite immers kan omkomen in een catastrofe, zij kan uitgemoord worden, gelijk geschiedde met de Pythagoreërs, zij kan ook verzwolgen worden door het plebejisch drijfzand, zooals de sfinxen begraven werden door het zand der woestijn. Men mag echter met gerustheid vooropzetten dat met Meyerson een nieuwe aëra aanvangt in het menschelijke denken wanneer zijn jonge, meerendeels geniale adepten, de laatste Nobel-prijzen voor natuurkunde incluis, hierin zouden slagen om zijn systeem voort te planten en als fundament te gebruiken eener levensbeschouwing. Deze zeer scherpzinnige aanhangers zijn er grondig van overtuigd, dat hun leermeester, of liever hun getrouwste tolk, die alle opinies verdraagzaam duldde, ook alle opinies gematigd, maar nadrukkelijk en duidelijk, bouwvallig verklaard heeft. Zij zijn daarvan dermate overtuigd dat het niet den minsten zin heeft om hen te weerleggen. Voor hen schoot Meyerson in alle stelsels (rationalisme, positivisme, pragmatisme, behaviorisme, determinisme, realisme, idealisme, transformisme, evolutionnisme, mysticisme, relativisme, etc.) een reeks bressen welke hen stuk voor stuk onhoudbaar maakten voor de verdedigers. Voor hen is Meyerson de curator van het bankroet eener menigte filosofieën, die voortaan onherroepelijk hebben afgedaan en die hoogstens het prestige zullen behouden van ruïnes uit het verleden. Dit is des te karakteristieker daar Meyerson geen enkele metaphysische solutie voorstelt, aan de ééne, onveranderlijke Rede haren scepter, hare wapenen en haren luister hergeeft, terwijl hij het irrationeele verlegt naar de veranderlijke, concrete, verbrokkelde natuur, en verwijst naar de laboratoria der geleerden om het op te lossen. Wat Meyerson aan de universitaire
jeugd als erfenis laat, is dus een schoone, onbeschreven lei. En in zooverre heeft Papini gelijk. Meyerson is een afbreker. Doch Socrates, Bacon, en Decartes waren eveneens afbrekers. Men bewaart niet met verwijten wat met redeneering niet behoed kan worden. Zoo oordeelt tenminste een Fransche jeugd voor wie het belangrijkst is wat men schrijven zal op deze leege lei, op een oogenblik dat wellicht een nieuwe periode, een nieuwe Renaissance wordt ingezet.
Denzelfden dag als Meyerson (3 December) stierf een andere Jood, André Levinson, die in 1923, verdreven en uitgeschud door de bolsjewisten uit Rusland naar Parijs was afgezakt. Zooals de monniken die vluchtten uit Byzantium hun zeldzaamste manuscripten hadden meegevoerd, zoo redde Levinson het kostbaarste wat Petersburg bevatte voor het Westen: de tradities van den klassieken dans. Hij had zijn beste jaren gesleten in de keizerlijke theaters der gedeeltelijk reeds Orientaalsche hoofdstad, waar een Fransche kunst voortbloeide, verstard maar puur, welke de Groote Revolutie en de kleine revoluties hadden verjaagd, verarmd, verbasterd in Frankrijk. Wat de eene omwenteling sloopte herbouwde een andere omwenteling. In de tien jaren welke een onverbiddelijke kwaal hem gunde, schiep Levinson te Parijs een choreografische critiek, die hier ten eenenmale ontbrak, hoewel de roem van Isadora Duncan en een zwerm van andere virtuozen ontsprong in de Ville-Sirène. Hij leerde de Fransche aestheten en litteratoren van meetaf de choreografische schoonheid, en deed dit met zulke meesterschap, dat niemand in het vervolg over danskunst zal kunnen schrijven zonder hem te citeeren. Hij was een opruimer gelijk Meyerson. Doch onder den invloed van zijn standaard-werk ‘La Danse d'aujourd'hui’, van ‘Visages de la Danse’ (juist verschenen) hervormde zich het ballet der Opéra. Onder zijn invloed zwenkten een Joséphine Baker en andere sterren naar de klassieke richting. Deze Jood, die - toppunt van ironie - uit Duitschland verjaagd zou zijn, dijkte definitief een strooming af, welke de Duitschers de negrificatie, de vernegering van Frankrijk noemen. Aan het duncanisme, het expressionisme, den rhythmischen dans, aan andere choreografische heresieën, amateurismen en ontaardingen, uitgebroed in Amerika, Zweden of Duitschland, bracht hij nederlagen toe, welke zij waarschijnlijk nimmer zullen te boven komen. Het ballet herkreeg nog
niet de beteekenis, de schittering en het overwicht, welke het bezat in de stralendste perioden zijner geschiedenis. Misschien eischt zijn volle bloei het hof, de stijl, de etiquette, de prachtlievendheid van een koning of van een tsaar. Maar dat een door Frankrijk vergeten en uit Frankrijk stammende vorstelijke en menschelijke kunst niet verloren raakte in de verwarringen, waarmee de oorlog eindigde, dankt zij aan de magistrale en providentieele tusschenkomst van André Levinson.
Er zijn weinig dingen boeiender dan in een smeltkroes als Parijs de substanties en de factoren te zien reageeren, waaruit een beschaving samenvloeit. Het is aangrijpend en indrukwekkend bij de urnen van twee Joden te kunnen erkennen, dat zij onvervangbaar waren in deze nochtans zoo rijk geschakeerde stad. Onvervangbaar als deesem en zout.
[verschenen: 27 december 1933]