Kwaliteit
Parijs, 4 December [1933]
Overal draaien dezelfde machines: langs Yang-tse, Ganges en Nijl; langs Amazone en Hudson; langs Wolga, Rijn, Theems, Tiber en Seine. Overal giet men dezelfde metalen. Overal vervaardigt men dezelfde goederen: van horloges - per kilo voortaan - tot locomotieven en viaducten; van huishoudelijke artikelen tot trek-wagens. Overal ontwaken de volken met denzelfden gulzigen honger en inhaligen vraatzucht. De jongste streek, welke Japan verzon is deze: zij koopen onbewerkt fijn linnen, batist, linon in Frankrijk, expedieeren het naar het Hemelsche Rijk of naar het land van de Rijzende Zon, laten het borduren etc. door Chineesjes of Japaneesjes, zenden het terug naar Frankrijk en leveren het afgewerkt 60% beneden den Franschen kostprijs aan de groote bazars. Ieder durft wat hij kan en iedereen kan wat hij durft. De Japanners, schrijft de globetrotster Andrée Viollis, die vroeger hun onbruikbare dochters verkochten aan huizen van ontucht, verkoopen ze vandaag aan de fabrieken. Het is niet onwaarschijnlijk dat zij spoedig zullen handelen in Chineesche meisjes. Wie zal het hun beletten? Wij mogen blij zijn als ze straks niet heerschen over driekwart van den aardbol.
Overal dreigt ook dezelfde opstopping, dezelfde totale stremming. De internationale handel, grondstoffen uitgezonderd, beweegt zich in steeds nauwere cirkels naar het middelpunt van een draaikolk, waarin hij met man en muis verdwijnen zal. Teeken een spiraal en gij hebt het schema van het wereldverkeer der laatste jaren. Voortdurend loopen treinen, booten, vliegmachines een beetje sneller. Weldra zullen wij in een etmaal naar Indië vliegen. Maar allen ijlen naar dezelfde halte, naar dezelfde immobiliteit, waar de naties voortaan zullen vegeteeren als oesters in haar schelp.
Hier en ginds wordt deze impasse niet geconstateerd als een voldongen feit, doch, met een greintje wanhoop misschien, als een stimulans. Hoe zullen wij eruit raken zonder dat iemand den dollen kolder krijgt? Wat tot nog toe beproefd werd, faalde. De contingenten zullen in Januari herzien en herrekend worden. Maar men gelooft niet meer aan de contingenten. Zij zijn een bron van voortdurend getwist en een permanent, hoewel latent, gevaar voor conflicten. Zij verhelpen niets. Een natie, waar de arbeider dertig cents per dag verdient, en die de concurrentie wil verbrijzelen of de industrie wil verpletteren eener natie waar de arbeider drie gulden per dag verdient, kan niet geneutraliseerd worden met contingenten. Zelfs niet met douanen, want zulk eene haaiige natie levert desnoods voor eenigen tijd zoo goed als gratis.
Tegen dergelijke vrijbuiters zou de autarkie een practische afweer verschaffen, doch de Franschen gelooven evenmin aan autarkie. Zij verarmt misschien niet onmiddellijk. Maar stellig verrijkt zij niet. Zij sluit een volk op als termieten in haar nest en dwingt het automatisch, vroeg of laat, tot rooftochten bij de buren. De autarkie is een medicijn, die in plaats van haar te lenigen, de kwaal zal verdubbelen zoodra iedereen haar inneemt.
Nog wantrouwiger begroeten zij het ‘échangisme’ dat onlangs te Genève het licht zag. Ruilen zooals eertijds? Prachtig. Maar ruilen als natie met natie, als gouvernement met gouvernement? Onmogelijk. Laten wij het idee transponeeren van het nationale plan naar het individueele plan, zei een Fransch economist. Volken zijn individuen in 't groot. Zal een juwelier brood koopen bij den bakker naar gelang de bakker edelsteenen koopt bij den juwelier? Zal de fabrikant van kunstbloemen vleesch koopen bij den slager naarmate de slager kunstbloemen koopt? Zal de apotheker pillen en drankjes geven in verhouding tot de piano's of saxophoons, welke men hem offreert? Dat is op 't randje van komisch. Als het échangisme ernstiger is dan het lijkt, zal men het beter moeten uitleggen.
Bestaat er een andere uitweg? Wie weet? Het ontging den Franschen niet, dat op de Engelsche jaarbeurs en op de Leipziger Messe juist die artikelen de meeste afnemers vonden, welker degelijkheid en netheid samenviel met een redelijken prijs, terwijl de middelmatige, spotgoedkoope goederen het flauwst gevraagd werden. Een aantal producenten, verslagen op de meeste markten, hebben dit punt onthouden en opgevat als een symptoom. Op een te klein wordende planeet, waar de menschen zich schijnbaar verdringen, ontdekten zij een arbeidsveld, dat niet onontgonnen bleef, doch dat verwaarloosd lag als een verlaten mijnschacht: de kwaliteit. Wanneer de machines altijd en alom altijd kwantiteit kunnen vervaardigen, kwantiteit in massa's, kwantiteit gefabriceerd met een minimum vakkennis, met een minimum intelligentie, kwantiteit, die waardeloos werd door haar overvloed, de machines, daarentegen zullen voorloopig niet en wellicht nimmer het product kunnen voortbrengen, dat niet noodzakelijkerwijze duur behoeft te zijn, maar dat een zekere competentie vereischt, een zekere studie, een soort van fijngevoeligheid en persoonlijken smaak, een onophoudelijke zorg en bijgevolg de tusschenkomst van schrandere, vernuftige, vindingrijke, artistieke, ervaren, onderlegde, kortom van geciviliseerde, humane werkkrachten, die nergens en nooit verkrijgbaar zullen zijn voor dertig cents per dag, en die nergens en nooit vervangen kunnen worden door een tandrad, een drijfriem en een slaaf. Van oudsher bezat Frankrijk een menigte dezer vrije ambachtslieden, die hun beroep beoefenden als een kunst. Heden nog weeft men te Cambrai een lijnwaad, waarvan één zakdoek twintig gulden kost en een lap van 18 meter 6000 francs. Een dergelijke zakdoek, dun als herfstrag, kan geborgen worden in een medaillon. De draden van dit weefsel, gesponnen op het antieke spinnewiel, breken op alle machines en zelfs op het oude handgetouw kan de vlugste arbeider niet meer vervaardigen dan zestig centimeter
per dag.
Gij merkt aan dit voorbeeld, dat de kwaliteit niet nieuw was en niet behoefde te worden uitgevonden. Zij vroeg niets dan de aandacht, het begin eener organisatie en de trompet der reclame. Want wie dacht nog aan kwaliteit? Wie waagde het nog om haar te bezigen als een bondgenoote? Zelfs in de ateliers van schoonheid en weelde was de kwaliteit vervlakt of vergroofd tot een bedrieglijk oplegsel. Men leerde het publiek dus aan haar denken en richtte in het Grand Palais een expositie in van La Qualité Française. Daar is veel wat wij vergaten, en weinig wat wij niet kenden. Goede wijnen, kruidige likeuren. Gastronomische specialiteiten der verschillende provincies. Reukflesschen en mooie boeken. Kantwerken van Calais, Valenciennes en Alençon. Stoffen van natuurzijde en kunstzijde. De duizend vrouwelijke snuisterijen, welke wij galanterieën noemen. Tafellinnen en kristal. Tea-dancing van vijf tot zeven. Dagelijksche mode-show met mannequins. Serviezen en porcelein. Een geluidfilmapparaat voor de huiskamer. Een ‘velodyne’, dit is een aerodynamisch gecarrosseerd rijwiel dat sneller gaat dan de fiets. Motoren voor benzine en electriciteit. Toeristische vliegtuigen, gemeubileerd als boudoirs. Een sneeuwbaan, gevormd met korrels van hyposulfiet waarop men sky-loopt. Alles chic, elegant, geraffineerd, kleurig, Parijsch en voor gemiddelde beurzen bereikbaar. Een beetje rommelig en onvolledig, doch welsprekend van bedoelingen.
Het is mogelijk dat niet enkel de Fransche economie maar de economie der gezamelijke wereld, gelen en zwarten inbegrepen, alleen gered kan worden door de kwaliteit. Wanneer we echter deze stelling aanvaarden als uitgangspunt voor een actie en wanneer wij ons willen vrijwaren voor ontgoochelingen, zullen wij voorzichtig doen door onze hervormingen niet te beperken tot het product, doch haar onverschrokken uit te strekken tot de psyche van hen door wie het product gebruikt wordt. Het dateert niet van gisteren, dat de mensch wordt opgevoed en gedresseerd om een nummer te zijn, een uniform, een onbepaalde schakel in een eindelooze ketting, een model der ‘gelijkheid’, en reeds in onze prille jeugd worstelden de beste onzer voorgangers (te vergeefs!) tegen een nivelleering, welke zij doodelijk oordeelden en waarvan zij de gevolgen slechts gedeeltelijk konden overzien. Wat voor hen hoofdzakelijk een aesthetisch probleem was, verergerde voor ons tot een economisch probleem. Menschen-in-serie, huizend in woningen-in-serie, vragen voedsel-in-serie en producten-in-serie. Producten van kwaliteit zullen slechts geëischt worden door menschen van kwaliteit. Een nivelleering, een degradatie van den arbeid was niet denkbaar zonder een nivelleering, een degradatie der karakters.
Ik schrik er voor terug om de conclusies te trekken, welke deze redeneering insluit. Doch bij veranderingen, waartoe zij noodzaakt als wij consequent blijven, zijn we wellicht dichter dan wij vermoeden.
[verschenen: 21 december 1933]