Marianne jongleert
Parijs, 9 November [1933]
De eerste trekking der Fransche Staatsloterij geschiedde te half negen 's avonds en wie te vijf uur niet in de rij stond, had geen kans, om een plaats te bemachtigen in het Trocadéro, welks zaal nochtans groot genoeg is, om ruimtevrees te verwekken. Het gebouw, zijn plein, de omliggende café's, krioelend van volk onder het licht der lantaarns, de aangrenzende straten, deden denken aan Oostersche, Spaansche of Bretonsche bedevaarten met haar middeleeuwsch mengsel van kermis, bijgeloof en mystieke opwinding. Daar was de bultenaar, die voor een paar stuivers zijn bochel liet bevoelen, omdat dat geluk aanbrengt. De koopman in klavertjes van vier. Handelaars in roestige hoefijzers. Rondventers van amuletten, mascottes en het getal 13. De omzet in draadjes van een koord, waaraan iemand zich had opgehangen (aangeboden per advertentie in de bladen), was gedurende de voorafgaande week bijzonder loonend geweest en bereikte op den dag der trekking zijn climax. De mensch verandert niet en nooit en nergens. In den gloed van den geïllumineerden Eiffeltoren zwicht hij voor elk appèl van het mysterie. The Call of the Wild van Jack London. Een mensch blijft in alle tijden en in alle landstreken een mensch, dit wil zeggen een avontuurlijk, onstabiel wezen, zwevend tusschen de twee polen van rede en onverstand. Het verandert niets, of hij snugger is, intelligent, sceptisch, verplicht lager onderwijs geniet en gratis middelbaar, de Ville-Lumière bewoont en deelneemt aan alle raffinementen der twintigste eeuw: hij betast met denzelfden ijver een bochel als men dat duizend of vijf duizend jaar geleden deed onder andere hemels. Wanneer de Fransche natie door middel van een mirakelsch apparaat had kunnen communiceeren met een regeeringsbultenaar zou zij de uitnoodiging niet hebben afgewezen. Bij gebrek aan zulk een toestel trachtte ieder de fortuin te vermurwen op zijn eigen houtje en persoonlijke manier. Heel Parijs popelde, waar alle openbare
gelegenheden, theaters, bioscopen, restaurants, lichtkranten en radioposten verbonden waren met het Trocadéro. Over het gansche land brulden loudspeakers de nummers en op den avond der ‘plechtigheid’ (de loterij was zoowaar gestempeld met dezen naam) kende een schrander volk geen andere godheid, dan het gouden kalf, gereïncarneerd in een gedaante van verguld papier. Als mise-en-scène was dit perfect, maar ook in niet geringe mate demoraliseerend.
Aan hen, die een tientje of een biljet van honderd zouden willen steken in deze onderneming ben ik, dunkt mij, een beschrijving schuldig van het mechanisme der trekking. Eensdeels om te verhinderen dat een mijner lezers, verlokt door den hoofdprijs van vijf millioen, een kat in den zak koopt. Anderdeels om naar mijn krachten bij te dragen tot de Advancement of Learning, zooals Bacon zei, om de organiseerders te noodzaken tot een altijd grootere ontwikkeling hunner vermogens van vernuft en vinding.
Op een estrade staan zes doorzichtige bollen, van het soort waarin motorfietsers rondtollen op kermissen, doch van een kleiner formaat. Naast elk dezer bollen ligt op een tafeltje een fluweelen schrijn met een aantal metalen balletjes, die men uit elkaar kan schroeven. De eene doos bevat de twintig letters der twintig verschillende series. De andere vijf doozen bevatten elk de cijfers van nul tot negen. Onder het schelle licht van een paar dozijn sunlights worden de balletjes vertoond aan het publiek, geopend, toegeschroefd en opgesloten in de zes transparante bollen, waarvan één gemerkt is met het opschrift ‘series’, de vijf andere met het opschrift eenheden, tientallen, honderdtallen, duizendtallen, tienduizendtallen. Drie jongens en drie meisjes, weesjes, pupillen der Assistance Publique, treden op een bol toe en beginnen hem te draaien. De muziek der Garde Républicaine, die Lohengrin speelde, zwijgt. Als de bol een aantal malen met de melodisch klingelende balletjes (de harmonie der sferen) is rondgewenteld, houdt hij stil. De wees (symbool der onschuld) drukt op een knop, die een klep ontsluit en een der balletjes, welke door het toeval boven de opening gerold is, glijdt door een koker in een mandje. In het openbaar wordt het balletje losgeschroefd en zijn cijfer vertoond aan de menigte. Zoo trekt men eerst met den bol der eenheden. Alle nummers eindigend met het cijfer 5, winnen twee honderd francs. Dan trekt men de drie bollen van eenheden, tientallen en honderdtallen. Alle nummers eindigend met het cijfer 042 winnen tien duizend francs. Vervolgens trekt men met vier bollen en alle nummers eindigend met 1441 winnen vijftig duizend, met 8806 honderd duizend francs. Dan draaien vijf bollen, die voor alle series één prijs aanwijzen van vijf honderd duizend francs. Pas voor de loten van een millioen en vijf millioen komen alle bollen in actie: vijf bollen voor de aanwijzing van het nummer, en de zesde bol voor
de aanwijzing der serie.
Men beweert, dat dit systeem ontleend is aan Jules Verne, die het in een van zijn romans beschreven heeft. Ik herinner mij dat boek niet. Maar als dat waar is (en waarom zou het niet waar zijn?) dan stelt de scherpzinnigheid van dezen schrijver, dien ik bij gemis aan ledige uren sinds lang niet meer kon raadplegen, mij eenigszins te leur. Want wanneer zijn methode fraude zoo goed als absoluut uitsluit en zelfs zes onschuldige maar feilbare weezen behoedt voor de verleiding van vroom of onvroom bedrog, zij lijdt daarentegen aan een verborgen fout, welke al haar voortreffelijkheden te niet doet. Hoe betrouwbaar het procédé ook is, het bezit een ernstige lacune, welke, zoo ze al ontsnapte aan Jules Verne, in geen enkel geval had mogen ontgaan aan den huidigen directeur eener staatsloterij, die ruimschoots de gelegenheid had, om het idee van een fantast te toetsen aan de werkelijkheid. Ik kan me zijn argeloosheid alleen verklaren uit de veronderstelling, dat hij gebiologeerd is geweest door de legende, dat men slechts even hoeft te grazen in den auteur van de Reis naar de Maan, om een bruikbare uitvinding in de wereld te zenden. Te veel gebiologeerd, om te bespeuren, dat zijn systeem een ongelijkheid (of nauwkeuriger misschien: een ongerechtigheid) veroorzaakt, welke mij vervult met des te meer wrevel, daar zij juist de bonafide deelnemers dreigt te benadeelen die voor een onderneming van den Staat nog genoeg respect koesteren, om van dezen prins geen kwaad te weten.
De blinkende machine van Jules Verne moge welluidend draaien als een hemelsch klokkenspel, zij maakt niettemin tienduizenden onbewuste dupes, die er feestelijk voor zouden bedanken, om bedot te worden, wanneer zij zich rekenschap gaven van de volgende ontnuchterende overweging.
Wat bewijst het feit, dat er vijf bollen noodig zijn, om de winnaars te bepalen der 500.000, en zes bollen voor de gelukkigen, die het millioen en de vijf millioen zullen trekken? Eenvoudig dit: Dat de houders van alle biljetten der twintig series, wier nummers het getal 9999 niet overschrijden, slechts kunnen trekken door middel van vier bollen, de vier bollen, welke door een betreurenswaardige willekeur alleen de lagere prijzen kunnen aanduiden. Ieder kooper derhalve van een nummer beneden No. 10.000 heeft niet de allerflauwste kans op de vijf honderd duizend, het millioen en de vijf millioen. Ik laat het aan uwe spitsvondigheid over om te berekenen, hoe ontzaglijk weinig probabiliteit er bestaat, dat het systeem van bollen en balletjes ooit een winnend nummer zal fabriceeren als 55555, 111111, 777777 of dergelijke cijfers. Soortgelijke nummers zijn noodlottig en ongewenscht. Maar dat blijft bijzaak. Dat zijn onvermijdelijke inconveniënten. Wat ik niet verkroppen kan in de machine van Jules Verne, is, dat zij, zonder den speler loyaal te waarschuwen en een volmaakte eerlijkheid veinzend, het geluk van 9999 deelnemers per serie automatisch reduceert tot een minimum. Zij benadeelt hen zelfs in dubbelen zin. Want de houder van No 64.578 b.v. heeft kans op een hoogen of op een lagen prijs, terwijl de bezitter van No 8759 b.v. twee honderd francs kan winnen, doch uit de regionen der hoogste loten werktuigelijk is verbannen.
Wanneer gij bijgevolg in de Fransche Staatsloterij zoudt willen spelen, laat mij u dan raden, om geen enkel biljet te koopen beneden No. 10.000. Boven dit getal is de affaire even secuur en even hazardeus als elke andere loterij. Doch beneden No. 10.000 zou ik de biljetten alleen accepteeren als premie in een warenhuis. Het spijt mij natuurlijk een advies te moeten geven dat, eenzijdig geïnterpreteerd, nadeel kan berokkenen aan den Franschen fiscus. Per slot evenwel is dat zijn eigen schuld. Zoodra de directeur een minder aanvechtbaar systeem kiest, zal ik met dezelfde onpartijdigheid het pro onderzoeken en het contra. Dat van Jules Verne echter is enkel aannemelijk onder bovenvermelde reserve. Het schijnt mij des te onaannemelijker, daar de Fransche Staat geen enkel voordeel plukt uit de verkeerde methode en er slechts schade van zal ondervinden, wanneer de abnormaliteit van het trekkings-procédé doordringt tot de hersens der menigte. Op dat moment zullen duizenden biljetten onverkoopbaar worden. Het is om verschillende redenen begrijpelijk, dat de Fransche pers dit oogenblik niet verhaasten wil, gesteld, dat zij de fundamenteele fout van het bollen-systeem doorzag. Geen enkele dezer redenen kan ik deelen. Waar de Fortuin reeds blind is, lijkt het mij overdreven en onbarmhartig, ook nog de spelers te blinddoeken. Zoo weinig ik zou wenschen, dat een verre en onbekende lezer door mijn zwijgen de vijf millioen moest missen, zoo veel genoegen zou het mij verschaffen, wanneer het mij vergund ware, om met een kleinen wenk op te treden als bondgenoot dier blinde Fortuin.
[verschenen: 2 december 1933]