Franc en dollar
Parijs, 7 November [1933]
Op den morgen dat Albert Sarraut zijn oud-nieuw ministerie presenteerde aan de Kamers berichtte de Banque de France, dat een goud-hoop ter waarde van zeven honderd vier en vijftig millioen francs hare kelders verlaten had. Daar de som een volume voorstelt dat slechts in perioden van geweldige beroering aan het rollen raakt, gaf de Bank tegelijk met de mededeeling hare gebruiksaanwijzing. Het verhuisde metaal correspondeerde met een verplaatsing van buitenlandsche kapitalen die, een beetje verschrokken te Parijs, een veiliger toevlucht zochten in Zürich, Amsterdam en Londen. Met andere woorden: de Kabinetscrisis, het gedesequilibreerde budget en het parlementaire gehannes hebben ons driekwart milliard gekost. Een kleine dijkdoorbraak, die wij konden stuiten. Maar opgepast voor den volgenden vloed, want de weerstand mindert.
De gouverneur verwittigde tegelijkertijd het land, dat de biljetten om technische redenen nog niet ingetrokken hadden kunnen worden voor een gelijkwaardig bedrag, doch dat de volgende balans deze ongeregeldheid zou corrigeeren. Verstaanbaar gezegd: Als wij fatsoenlijke financiers willen blijven en als wij onze positie niet wenschen te verzwakken, dan moeten wij met elken klomp specie, welke aan onze kluizen ontsnapt, een overeenkomstige hoeveelheid papier vernietigen. Wij zijn dat ernstig van plan. Wanneer het beheer van den Staat, de partijtwisten, en het besluiteloos gebazel aanleiding zouden geven, dat onze goud-voorraad wordt aangesproken met pompen van dezelfde of van nog grootere capaciteit, dan beschouwen wij deze eventualiteit niet uit een politiek, doch uit een zuiver financieel standpunt. De Fransche Bank is niet bestemd, om de haperingen te maskeeren van het Fransche gouvernement. Wanneer dus op een mooien dag zou blijken, dat de nationale economie méér belastingen betaalt, dan er munt in omloop is, wijt dan deze absurditeit niet aan ons, doch aan uw eigen wanbeleid. Uit technische gegevens trekken wij technische conclusies.
Daar de soep nooit zoo heet gegeten wordt als men haar opschept, hebben de gouverneur en de ministers waarschijnlijk reeds eenige accommodementen in het zicht. Moret confereerde de laatste weken te dikwijls met Bonnet, om te veronderstellen, dat zij grondig van meening verschillen, als de Bank intimidaties publiceert, welke Bonnet kan beantwoorden met een afzetting van Moret, indien zij hem niet bevallen. Integendeel. De regeering is achter de Bank, als men een zoo familiaren term mag gebruiken voor het constateeren eener verdekte manoeuvre, en de Bank is achter de regeering. Samen bekampen zij dezelfde tegenstanders: de volksafgevaardigden en het leger der ambtenaren. Zooals iemand zei: ‘Marianne heeft zes en dertig japonnen, maar in die japonnen zit altijd dezelfde Marianne.’ Gelooft gij, dat een krant als Le Matin, die met zooveel middelen tot de orde geroepen kan worden, maanden lang een felle anti-gouvernementeele en anti-administratieve campagne zal voeren zonder zeer invloedrijke medeplichtigheden? Dat bestaat niet. Elken keer dat een situatie onhoudbaar dreigt te worden, of dat er oorzaken zijn, om haar af te schilderen als onhoudbaar, arrangeert men een paniek in miniatuur, men sleept het décor aan eener spannende catastrofe en de citoyen is gedresseerd. Het zal mij sterk verwonderen wanneer meer dan vijf milliard francs aan goud de Banque de France verlaten. Wanneer bijgeval de citoyen camarade zich door zulk een kapitaal niet voldoende zou laten impressionneeren, dan zullen de regisseurs er niet voor terugschrikken, om in een van Marianne's zes en dertig vermommingen koelbloedig over te gaan tot handtastelijkheden.
De werkelijke strijd immers wordt niet geleverd in het binnenland, doch tegen het buitenland. Roosevelt, nog geen tien maanden president der Amerikaansche reconstructie, is aan de derde of vierde phase van zijn vijfde of zesde plan. Toen er gekabeld werd, dat Washington goud ging koopen, elken dag een beetje boven den koers, raadde de hardhoorigste Franschman, dat de Yankee Parijs in het vizier had en geen ander punt dan Parijs. Zonder aarzelen werd Roosevelt's inblazing gekarakteriseerd als een wanhoopsdaad. En op zijn zachtst uitgedrukt, is zij inderdaad een paradox. Gesteld dat de streek lukken zou (en afgezien van het krankzinnige voorwendsel, dat de Amerikaan goud vergaart, om den dollar te doen zakken), gesteld dus dat Roosevelt het laatste korreltje gele specie uit Frankrijk zou draineeren naar de magazijnen der Federal Reserve, waarmee zullen dan de Vereenigde Staten betaald worden? Niet alleen de fameuze regeeringsschulden. Daarover praat men slechts achter de schermen, waar ze van lieverlede veranderen in wisselmunt. Maar de courante handelsverplichtingen. Van twee dingen één: men kwijt een rekening met goud of met koopwaar. De duivel zelf kent geen anderen ruil en de Yankees willen nog steeds geen koopwaar. Wat dan? Men glimlacht. Die bui moet passeeren, gelijk de overige buien. Men wacht af wat Roosevelt en zijn trawanten zullen probeeren. Wie zich bij de Banque de France een staaf goud aanschaft, kan niet betalen met dollars, sterlings, guldens of marken. De Bank levert slechts tegen francs. Derhalve moet Washington franken bezitten of eerst franken koopen, zoo ze ontbreken. Vraag: hoeveel dollars heeft Washington beschikbaar voor deze manipulatie en hoeveel franken ongeveer bevinden zich buiten Frankrijk? De Bank zelf kan daar nauwelijks naar gissen. Tien milliard? Twintig? Niemand weet ook hoever een wanhoopsdaad gaan kan. Het is een schrale troost, als men zelf verbrandt, om de vlammen te zien uitslaan bij een buurman. Doch er zijn
omstandigheden, waarin men dien troost niet missen kan.
De relaties tusschen Parijs en Washington zijn misschien minder koel, dan ze oppervlakkig schijnen en meer voor verbetering vatbaar sedert Duitschland en Japan toenadering zoeken, sinds Rusland speculeert op Frankrijk en Frankrijk op Rusland, sinds de U.S. uitkijken naar een vennoot, die het risico eener botsing in het Verre Oosten met hen deelen wil en sinds Engeland zich voorzichtig op een afstand houdt als toekomstige tertius gaudens, de derde schavuit, die van de gelegenheid profiteert, als twee andere bakkeleien.
Doch welke voordeelen deze diplomatische hutspot ook biedt (ondertusschen speculeeren Duitschland en Italië nog op Frankrijk en vice versa), welke onverhoopte meevallers men uit het politieke mengelmoes, behoedzaam afgedregd, hoopt op te visschen, geen sterveling zal den Franschman overtuigen, dat hij zwichten moet juist op het oogenblik, dat de Yankee wankelt. Al zou hij de V.S. met een deel van zijn metaal kunnen bewaren voor den ondergang, hij zal zijn goud even vinnig omknellen als de ander het begeert. Hij heeft te veel moeten slikken sinds de Yankee zich rijk genoeg waant, om iedereen te ringelooren en te dwarsboomen. Een incident, verteld door den romancier-vliegenier Joseph Kessel, schetst tamelijk nauwkeurig de wederzijdsche betrekkingen. Even na 1918 bereisde Kessel de V.S. met een Fransche ambassade. Te San Francisco verzeilde het gezelschap in een cabaret en aan een tafel flirtte een van de leden der missie met een danseuse. Toen de conversatie op dreef was, naderde een Amerikaan, legt de linkerhand zwaar op den schouder der dame, laat met de rechter geld rammelen in zijn broekzak en commandeert barsch: ‘Afblijven! Van mij!’ Hoe vele malen en op hoeveel plaatsen kroop de Franschman voor een laconisch ‘Afblijven! Van mij!’ in zijn schulp? Hij heeft de hatelijkste vormen gekend der onderdrukking. Van 1919 af toen de Amerikaansche soldaten te Parijs huishielden als in veroverd gebied, de Marseillaise verboden in de café's, de burgers molden zonder dat de politie uit vrees voor diplomatische verwikkelingen de daders durfde arresteeren, van 1919 af, van Dawes af, van Young af, van Hoover af met zijn onvergeeflijk moratorium, tot aan het vijfde of zesde plan-Roosevelt en diens goudstroopers, verbeidt de Franschman het uur, waarop hij een relatieve zelfstandigheid zal kunnen beamen tegen den overzeeschen parvenu en bediller. Met zulke herinneringen capituleert men niet. Als men met dergelijke ervaringen capituleert,
dan is het omdat men geen uitweg ziet, den moed verliest en waarlijk het onderspit delft.
Gij vergist u niet, wanneer deze regelen u tot de conclusie leiden dat Roosevelt in Frankrijk een hoogen graad van impopulariteit bereikt heeft. Men beweert zelfs, dat het een Franschman is, die de beginletters N.R.A. van blauwen arend transponeerde tot het devies Never Roosevelt Again. Ik betwijfel, of de Franschman genoeg Engelsch kent, om op die vondst te mogen bogen. Hij laat ze zich echter gaarne aanleunen en verbreidt de leuze met een zeker leedvermaak. Wanneer Roosevelt een tikje langer zweert bij zijn goud-kaperij dan hij volhardde in zijn vorige bevliegingen, zal hij meer bijdragen, dan Hitler tot de verwezenlijking eener nationale unie in Frankrijk, of, als deze onverkrijgbaar is door het gekrakeel, tot ingrijpender hervormingen. Tegen een succes van Roosevelt, behaald op de Banque de France, zullen zich de belangen en de eigenliefde verzetten met gelijke hardnekkigheid, en zoo Frankrijk zijn goud slechts zou kunnen behouden met een omwenteling zal het voor deze keuze niet terugdeinzen. Daarover is iedereen gerust en ongerust tegelijk. Gerust omdat het zal gebeuren, als het moet. Ongerust, omdat men nog niet beslissen kon tot moed en doortastendheid.
[verschenen: 29 november 1933]