Dezelfde kreet
Parijs, 23 October [1933]
Zooals ieder, die verslag geeft over onze tijdstroomingen en haar niveau, heb ik ‘L'Eglise’ gelezen van Louis-Ferdinand Céline, den desespereerenden auteur der ‘Reis naar het eind van den Nacht’. Hij is nog niet aangekomen, hoewel zijn tweede trein (een comedie in vijf bedrijven) een stuk korter is dan zijn eerste, die een lijvige roman was. Terwijl een bultig juffertje een salvo lost uit haar revolver, derailleeren wij op de grens van het gebied der Groote Pest. We zijn in de kliniek van den Zwarten Dood, waar alleman is opgegeven. Geen redding. Lasciate ogni speranza, voi ch'entrate. In het half-donker speelt een gramofoon ‘No more worries’. Een Amerikaansche ballerina, in de aureool van een zoeklicht, kleedt zich uit en danst. Heel de buurt komt op de teenen toegeslopen. Het zielige bultje schiet zonder iemand te raken, men ontwapent haar giechelend en houdt ze bij het gezelschap. Als het gesyncopeerd koor inzet, wijst een kraai (een lijkbidder om duidelijk te zijn) naar de opening, waaruit de geheimzinnige klank ontsnapt. Er verzamelt zich hoe langer hoe meer volk rondom de geïllumineerde deern en over dat alles valt zachtjes het gordijn. Prélude voor een zondvloed of voor een regen van hemelvuur. Na deze apocalyptische apotheose der Babylonische lichtekooi in het ziekenhuis der wereld hoort de vermorzelde toeschouwer in zijn binnenste nog maar één stem. Zij vraagt een bom, om dat bederf te verdelgen, om aan die wanhoop te ontsnappen......
Dat begon in het eerste bedrijf op den afgelegen post eener Afrikaansche kolonie. De zuurpruim Céline had natuurlijk even goed in den Atlas der Fransche bezittingen een minder verlaten, een geriefelijker, een bewoonbaarder oord kunnen kiezen, maar omdat alleen het ergst denkbare in zijn nihilistische kraam te pas komt, loodst hij ons naar de achterlijkste rimboe. Dokter Bardamu, een oude kennis uit ‘Voyage au bout de la Nuit’, belandt daar met een Yankee-collega, om voor den Volkenbond een onderzoek in te stellen naar de hygiënische toestanden. Hier draait de neger nog den godganschelijken dag den ventilator. Wanneer hij indommelt, wordt hij met gebulder of met een schop wakker gemaakt. Het godganschelijke jaar legt de neger wegen aan, die niemand gebruikt en die na zes maanden door het oerwoud worden overwoekerd. Het spreekt vanzelf, dat Bardamu's Yankee-collega crêpeert in dit nest. Er crêpeert ook één jong administrateur. Maar als er gele koorts heerscht of een andere epidemie, dan kan ze slechts zijn aangewaaid uit een Engelsche kolonie. Want Céline verloochent zijn karakter niet. Hij behoort tot die talrijke miserabele Franschen, die in hun boomgaard met opzet de aangestoken vruchten plukken, om ze keurig verpakt en franco te expedieeren. Er bestaat naar mijn meening geen verachtelijker menschenslag, in welke natie men ze ook vindt en op hoeveel talent ze ook mogen roemen.
Vandaar stoomt Bardamu met een vierjarig nikkertje, erfenis van zijn collega, naar New-York, waar hij zijn eerste rapport moet uitbrengen. Tweede bedrijf. Het kantoor eener theaterdirectrice, want de echtgenoote van den overleden dokter Gaige is danseres. Tableau der Amerikaansche vrouwen-regeering. Altijd rinkelende telefoon, narcotica en corruptie. Een kennel. Een apenkooi. Om dokter Gaige bekommert zich niemand. Hij was verzekerd voor vijftigduizend dollar. Bardamu trouwt met de directrice, die hij door een galant huwelijk redt uit de klauwen der politie, en samen schepen zij zich in naar Europa. Als Franschman heeft Céline zich inmiddels dubbel hatelijk gemaakt door een smerige parodie op een volk van honderdtwintig millioen. Maar het is waar: op de worldshow van Chicago hadden Yankees Parijs voorgesteld als een straat vol huizen van ontucht. Beiden zijn aan elkaar gewaagd en beide opvattingen wegen tegen elkaar op. Zoo leeren de volkeren elkaar kennen in de eeuw van vliegtuig en draadlooze!
Derde bedrijf: de kolossale klucht van den Geneefschen Volkenbond. Aristophanische feeërie in een reusachtige kaas, toebereid voor de slimste en happigste ratten van het universum. Achter de coulissen een ononderbroken gemummel van delibereerende stemmen: commissies en subcommissies voor de spoorlooze verdonkeremaning der schulden, voor de uniformiseering der overlijdings-declaraties en ander grandioos geleuter. Op de planken een kassa, waar hooge en lage dignitarissen hun chèques presenteeren en hun onkosten-nota's, pingelend als marktwijven. De typisten zijn kortgerokt. Een burleske Bonaparte trekt een kanon aan een koord. Een magyaarsch kolonel, behangen met galons en tressen, die een zoon heeft op de mandoline-universiteit van Napels, daast over valuta. Drie joden in drie enorme club-fauteuils trekken aan de touwtjes dezer opgeblazen en hersenlooze hansworsten. De heer Yudenzweck, directeur van het Bureau der Compromissen. De heer Mosaïc, directeur van transitoire Zaken. De heer Mozes, directeur van den Dienst der Indiscreties. Een symphonie van geraaskal, geratel, gedaas, gezwam in de ruimte en nonsens, uitgevoerd en gedirigeerd door paljassen. Een monument van leegte en absurditeit.
Het doek zakt over een Yudenzweck, die zich door een achterdeurtje uit de voeten maakt voor een commissie en wij reizen naar Parijs. Kerkhofscène in een kroeg der arbeiders-voorstad waar Bardamu een consultatie-bureau vestigde bij Pistil, dien hij vroeger in Afrika ontmoette en die pensioen kreeg. Een zwoele druilerigheid van ongekende intensiteit druipt langs de wanden. Druilerigheid, welke satanisch knap verdicht wordt tot ondraaglijke vertwijfeling. In deze allegorische tapperij is alles ziek, de waard en zijn gasten. Het volk, waarvan moeder of vader de kinderen stuurt, om den dokter te halen. De overheid, belichaamd door twee stille dienders. Zij informeeren, waarvoor Bardamu al zijn morphine en opium noodig heeft. De Liefde treedt binnen met een aardig gezichtje, maar zij heeft een bochel en een mank been. Zij biedt zich schuchter aan bij Bardamu, die haar tergend kerft met bitter-zoete, vlijmende woorden, welke de zenuwen raken als een mes, dat over een bord krast. De geneeskunst, verpersoonlijkt in Bardamu, wordt verlaagd tot een griezelige pots. De harteloosheid dezer misselijke wezens is even onpeilbaar als hun domheid. Maar hun domheid wordt nog overtroffen door hun gewetenloosheid.
Bij het vijfde bedrijf is de slijterij veranderd in een kliniek, dank zij de vrijgevigheid der Amerikaansche echtgenoote, die spoedig zal terugkeeren naar haar vaderland. Bij wijze van afscheid zingt Bardamu den lof der Yankee-Venus voor het geduldige bultje, dat nooit ontmoedigd is en nauwelijks een beetje triest. Zij zou graag wat willen doen met een hart, dat kloppen blijft in het mismaakte lijf. Mijn beste kind, zegt Bardamu met een vloek, ik heb er lak aan, om bemind te worden en ik heb er lak aan om geadoreerd te worden. Vertel me eens: waar dient de liefde toe? Zal de liefde mij verhinderen een kanker te krijgen aan de borstkas, als ik er een hebben moet? Zet de liefde jouw leden recht? En woord voor woord maakt hij het zachte schepseltje sprakeloos, als een beul met de mondprop. Langzaam snoert hij haar de keel dicht als de dokter van Villiers de l'Isle Adam, die op een nachtelijken vijver zwanen ging wurgen om den zwanenzang te hooren.
De liefde overwint alles, meende het menschdom tot aan de negentiende eeuw. Neen, de liefde is een onnut ding voor de twintigste. Zij overwint niets. Als zij tot stervens toe bedrukt een revolver grijpt en in den hoop schiet, die dronken luistert en kijkt naar den doodendans, dan schiet zij nog mis en men grinnikt zoetjes rond de gramofoon.
Waarom dit stuk ‘De Kerk’ heet is een onoplosbaar raadsel. Laten wij er ons niet in verdiepen, want wij zouden verdwalen en onzen tijd verliezen. Ik wil er liever de aandacht op vestigen, dat een type als Céline, die zonder eenigen twijfel den hoofdtoon der hedendaagsche Fransche mentaliteit het hardst en het zuiverst aanslaat, die er naar streeft, om zijn tijd en zijn land (op zijn manier!) te zuiveren, over gewichtige, essentieele punten niet anders denkt, dan een man als Hitler. Zij gaan zelfs accoord in het anti-semietisme, dat Céline's Volkenbondsbedrijf domineert. Het eenige verschil is, dat Hitler aan de positieve pool zit en Céline aan de negatieve. Maar de negatieve pool is niet minder noodzakelijk en niet zwakker geladen, dan de positieve. Aan beide kanten roept men om lucht en om licht. Meer lucht en meer licht! Van weerskanten manifesteert zich hetzelfde Europeesche verschijnsel. Dezelfde wanhopige, onstuimige drang naar loutering en wedergeboorte.
[verschenen: 16 november 1933]