Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdMenschen van goeden willeParijs, 16 October [1933]De Fransche export-handel is van 51 milliard francs in 1928 teruggeloopen tot 19 milliard in 1932 en zal voor 1933 ongetwijfeld zakken tot ongeveer 17 milliard, daar zoowel de waarde als het volumen over de eerste zeven maanden van dit jaar nog 10% lager zijn dan de cijfers van den vorigen dienst. De uitvoer daalde dus tot één derde zijner normale capaciteit en het is geenszins overdreven om bij zulke bruuske tuimeling te spreken van ruïne. Wijl de versperring van alle grenzen en de industrieele emancipatie van alle naties tot de verschijnselen behooren, waarop geen enkel gouvernement invloed kan uitoefenen, valt er absoluut niet te denken aan een redresseering en nauwelijks aan een vertraging van den achteruitgang. Men ziet bijgevolg de totale verdwijning tegemoet van den Franschen export, die aan twee millioen burgers welvaart verschaft heeft. De fiscale, monetaire en economische consequenties van een dergelijke opruiming behoeven geen nadere toelichting. Zij zullen zoodanige beroeringen teweegbrengen, dat zij de regeering zouden kunnen noodzaken tot sluiting der koloniën voor buitenlandschen handel. En men weet hoeveel oorlogen in het verleden ontstaan zijn door bescherming der koloniale markt. Terwijl de uitvoer kelderde verminderde de invoer in een belangrijk langzamer tempo. Het maandelijksch deficit der Fransche handelsbalans bedraagt in ronde getallen één milliard francs en het eindtekort zal de twaalf milliard overschrijden. Geen enkele maatregel heeft dit lek kunnen stoppen. Men probeerde wat in het kader der internationale overeenkomsten mogelijk was om dien aderbreuk te stuiten. Niets baatte. Wat de Fransche handel niet meer vermocht in het buitenland, - penetreeren door een omrastering van tarieven, contingenteerings- en verbodsbepalingen - dat lukte den handel van Duitschland, Japan, Tsjechoslovakije en andere naties in Frankrijk. De eerste reden dezer inferioriteit is de hooge kostprijs der Fransche industrie, hoofdzakelijk te wijten aan de excessieve belastingen. De tweede reden is het Fransch-Duitsche handelsverdrag van 1927, dat aan Duitschland het voorrecht der meest begunstigde natie verleende en dat 72% der Fransche douane-posten consolideerde, dit wil zeggen vastlegde tot opzegging van het accoord. Dit verdrag, dat de geheele Fransche economische politiek beheerscht, strekte de voordeelen welke Duitschland genoot automatisch uit over de landen waarmee Frankrijk een handelsovereenkomst aanging. Vanaf 1927 dagteekent inderdaad het deficit der Fransche balans. Ondanks verschillende wijzigingen, ondanks een aanhangsel, en ondanks de stremming van het internationale verkeer, bezorgde dat verdrag in 1932 aan Duitschland nog een batig saldo van drie milliard francs. De zuivere winst over 1933 kan met de beschikbare gegevens reeds geraamd worden op om-en-om twee milliard. Een der klanten van Duitschland is derhalve Frankrijk. Hij betaalt bovendien in goud. Tusschen Juni en September expedieerde de Banque de France voor meer dan 800 millioen francs aan specie naar de Reichsbank. Het handelsverdrag van 1927, dat Frankrijk tot vazal maakte der buitenlandsche industrie en Parijs herplaatste in den toestand van afhankelijkheid welken Bismarck aan de Fransche regeering bij Verdrag van Frankfort had opgedwongen, wordt door voor- en tegenstanders gewoonlijk aangeduid onder den naam van ‘Economisch Locarno’. Laat mij er even aan herinneren, om de moraal dezer historie behoorlijk te releveeren, dat de Fransche regeering, die een hardnekkig verzet harer onderhoorige belanghebbenden moest breken, dictatoriale volmacht verleend had aan Daniël Serruys om het accoord te bedisselen. Deze Serruys, leeraar in het oude Grieksch, was met speciale bedoelingen gepromoveerd tot directeur der commercieele overeenkomsten aan het Ministerie van Handel. Op 20 Mei 1932 heeft hij in La Réforme Economique de volgende bekentenis geschreven: ‘Alvorens zelfs, door middel van Briand, een daadwerkelijke associatie voor te stellen der Europeesche Staten welke hun economisch herstel en veiligheid beoogden, had Frankrijk reeds door zijn handelsverdragen, zijn wil geuit om aan den vrede van Europa de noodzakelijke offers te brengen.’ Grosso modo mogen die offers geschat worden op veertig milliard francs aan het ensemble van den wereldhandel, op twaalf milliard aan Duitschland in het bijzonder. Grosso modo kan men ook zeggen dat het verdrag in handelskringen gehater was dan het Bismarckiaansch diktaat van 1871. De koopman ware een engel van liefdadigheid geweest wanneer hij zich blijmoedig geschikt had in een vrijwillige capitulatie, welke binnen vijf jaar de bronnen zijner inkomsten tot één derde zou opdrogen. In zijn vakbladen ging hij te keer als een baarlijke duivel. Hoe zwakker de kansen bleken en hoe bedrieglijker de illusie werd dat de ‘noodzakelijke offers’ de pijnen konden stillen en de wonden van Versailles zouden lenigen, des te harder protesteerde de koopman. Naarmate het draadje dunde waaraan het Damocles-zwaard is opgehangen en gevaarlijk bengelt, naarmate hij geld verloor en afzetgebied, scheen de koopman gerechtigd in zijn eisch tot opzegging van een rampspoedig en nutteloos tractaat. Het hielp geen zier. Het verdrag 1927 was in onderdeelen veranderbaar. In principe was het onschendbaar omdat het den grondslag vormt van een politiek systeem. Want het accoord was niet enkel een edelmoedig cadeau, geschonken door den overwinnaar, en een offer, geplengd op het altaar der verzoening, en een tol betaald aan den Nijd, aan wien de Ouden nimmer verzuimden de hulde te brengen van een Koek bij elk buitenkansje. Door zijn hooge waarde en door zijn tijdelijk karakter was het cadeau ook een middel tot actie, en tot pressie. Het stond niet geschreven dat Duitschland de gift moest verdienen met een voorbeeldig pacifiek gedrag, maar de voorwaarde was er stilzwijgend onder verstaan. Voor [drie?] milliard per jaar verbond Duitschland zich niet tot een onderdanige minzaamheid, doch het kon gissen dat een reeks van onvriendelijke daden zou uitloopen op een schadepost van minstens drie milliard. Men mag aannemen dat deze verhouding niets vernederends had omdat Duitschland het accoord met graagte teekende en dat Frankrijk zijn donateurspositie nooit misbruikte, daar de overeenkomst nog altijd geldig is. Hoewel ontelbare malen door zijn onderdanen gesommeerd tot opzegging of tot ingrijpende revisie, bezigde de Fransche regeering slechts bij twee gelegenheden het volle gewicht van het verdrag als argument ad hominem. Het eerste deurwaardersexploot ontving Duitschland in het vorig najaar, toen de triomfwagen van Hitler in aantocht was. Het resultaat van veel misbaar in de Parijsche pers en veel voorbarige hoop in handelskringen was een simpele en tamelijk paskwillige modificatie, welke op geen enkel essentieel punt de Duitsche begunstiging inperkte. Klaarblijkelijk hadden de Fransche onderhandelaars, gebonden aan instructies, zich laten paaien door voorspiegelingen, beloften of insinuaties. Op 28 December werd het nieuwe contract van kracht en eind-Januari aanvaardde Hitler het bewind. Noch de Fransche handel profiteerde van het uiterst royale accoord, noch de Duitsche democraten. Het tweede exploot kreeg Berlijn dezen zomer toen de ontwapeningsconferentie dreigde te verongelukken door de intransigentie en de haarklooverijen der Wilhelmstrasse, en toen gansch Duitschland weergalmde van sabelgerinkel. Ternauwernood had Frankrijk kennis gegeven van zijn wenschen of wij genoten een periode van relatieve kalmte en Göring verbood zelfs het volkslied ‘Siegreich wollen wir Frankreich schlagen’. De onderhandelingen, aangevangen tusschen strakke diplomaten, vorderden in een sfeer van volkenbondsche hartelijkheid. De slotsom der besprekingen was, dat de clausule der meestbegunstigde natie geschrapt werd voor de contingenten doch gehandhaafd bleef voor de tarieven. In heldere taal beduidt deze conventie, dat Frankrijk voortaan niet meer verplicht is om de invoer-vrijheden welke het toekent aan Duitschland eveneens en in dezelfde mate te veroorloven aan andere mogendheden. Zij wil bovendien zeggen, dat de vrijgevigheid, waarmee Frankrijk een ongezelligen buurman tracht te lijmen, in 't vervolg verhaald kan worden op den rug van andere volken. Of de Fransche handel baat zal vinden bij het nieuwe accoord is zeer problematisch. Want de tarieven, welke de Fransche markt drukken, blijven ongewijzigd, diverse soorten dumping blijven ongehinderd en Duitschland gaf geen enkel zijner intrinsieke voordeelen prijs. De Duitsche export naar Frankrijk zal nauwelijks door de nieuwe regeling gestoord worden, want het is een geheim van polichinelleGa naar voetnoot71 hoe men met contingenten marchandeert, mazzelt, smokkelt en desnoods chantage pleegt. Maar zeker heeft de ontwapeningsconferentie en de Duitsche plooibaarheid niet gewonnen bij het herziene accoord. Op 6 October berichtten de Fransche bladen zijn onderteekening en op 14 October trad Duitschland met geraas uit den Volkenbond. De wegen der Fransche regeering zijn dikwijls onnaspeurlijk. Zij heeft gewis weinig lust om te ontwapenen en den scepter der wereld in handen te leggen der Angel-Saksers. En als ik over vijf en twintig jaar lees in de diplomatieke bescheiden van een Parijsch archief dat de Hitleriaansche explosie een geenszins onwelkome manoeuvre was, best drie milliard waard, dan zal ik volstrekt niet verwonderd staan. Het kan echter ook anders zijn. Men kan veronderstellen dat Frankrijk bestuurd wordt door een verzameling utopistische en hazige sullen, die erop verzot zijn om overal en altijd aan het kortste eind te trekken. Dat zou mij veel treuriger lijken en mijn begrip geheel te boven gaan. Ik kies niet tusschen de twee hypotheses. Ik wacht optimistisch af, overtuigd van één zekerheid: dat Duitschland niets te duchten heeft van Frankrijk. [verschenen: 4 november 1933] |
|