Rondom de auto
Parijs, 14 October [1933]
Eigenlijk zou men evenmin behoeven te schrijven over de 27ste Automobiel-Tentoonstelling als men schrijft over de collectie juweelen, welke men ziet bij sommige gala's der Opéra of op sommige recepties. Alles was prachtig, doch welbekend. Behalve een onmetelijk velum, gespannen onder de glazen kap, waarachter een tienduizend lampen een feestelijk zonlicht uitstraalden, viel er in het Grand Palais niets te signaleeren, dat zich onderscheidde door nieuwigheid. Maar dat velum op zichzelf was een bezoek waard. De kunstmatige dag overtrof in milden luister zoo verre den natuurlijken dag, dat men de rest der wereld gaarne geruild zou hebben voor dit industrieele paradijs. Dat is de bekoring der mechaniek. Zij fluistert dezelfde woorden in het oor die gehoord werden in een anderen tuin: en gij zult goden gelijk zijn.
Er is dus geen mode gelanceerd in de techniek, die zichtbaar zou afsteken bij artikelen van het vorig seizoen. De vier wielen zijn onafhankelijk en rollen over de hobbeligste banen zonder dat de wagen schudt of schommelt. Hij plakt op den weg zooals men zegt en glijdt waterpas over keien en kuilen. Maar dat deed hij reeds verleden jaar. Zoo rusten vandaag alle motoren op rubber. Zij draaien een tikje sneller en misschien een beetje geruischloozer. De verhouding tusschen het gewicht der rijtuigen en het vermogen der motoren werd nauwkeuriger en zuiniger berekend. De versnellings-schakelaar bevindt zich op het stuur. Het chassis is een elastieke, onverwrikbare stalen buis. Sommige hebben tractie op de voorwielen, andere plaatsen den motor in de achterruimte. Er zijn vrijwielen. Doch dat alles dateert. Noch uit Frankrijk, noch uit Amerika, Engeland, Italië of Duitschland kwam een werkelijke noviteit.
Om een verbetering te ontdekken, die dan altijd nog van ondergeschikt of twijfelachtig belang is, moet men met den neus op de machines gaan liggen. Zou de vindingskracht der constructeurs geremd zijn door de crisis? Door een momentane onmogelijkheid of onwenschelijkheid om een outillage te hernieuwen, dat nog niet is afgelost? Neen. Tenminste niet hier. Renault en Citroën breidden hun fabrieken uit met verscheiden hectaren. Zij schaften zich de modernste werktuigen aan. Zij bouwen en vergrooten alsof het geen geld kost. Men moet daarom een andere verklaring zoeken voor deze halte na een kwart-eeuw van voortdurende evolutie. En de kenners beweren reeds, dat de automobiel zijne hoogste volmaaktheid bereikt heeft.
Zij die zich voor hun prestige of uit ijver voor den vooruitgang verplicht achten om elk jaar van wagen te verwisselen kunnen hun chassis behouden en zich vergenoegen met een verstelling der carrosserie. Want bij gebrek aan substantieelere hervormingen, en voornamelijk om de gebruikers te dwingen tot koopen, werden de automobielen aërodynamisch.
De aërodynamiek, of de studie van den weerstand, welken een voorwerp ondervindt in de lucht, ontwikkelde zich plotseling tot een der populairste wetenschappen. Hoewel het even pedant als ongerijmd is om te spreken van een aërodynamische auto als van een metallochemische lepel, of van een fotometrische lantaarn, zullen de fatsoenlijke wagens van 1933 af aërodynamisch moeten zijn en zal de smaak en het fortuin van een automobilist voorloopig getaxeerd worden naar zijn aërodynamiek.
De barokke term is met een buitengewone virtuositeit in de koppen gehamerd van het onnoozele publiek. De uitdrukking en haar weergalooze exploitatie mogen gelden als een der meesterlijkste staaltjes van hoogdruks-verkoop, waarin de Franschman als 't erop aankomt niet onderdoet voor den Yankee. Terwille van de aërodynamiek zijn de dames gereed om niet minder ongemakken te verduren dan voor een slanke lijn of een ongerimpelde huid. Zij zullen in laag-gewelfde wagens kruipen en bij elke beweging het hoofd stooten tegen de zoldering. Per uur echter leggen zij geen kilometer méér af dan een ouderwetsche landaulet. Om de eenvoudige reden, dat een auto langs den weg hindernissen ontmoet die duizendmaal belemmerender zijn dan alle weerstand van de lucht. Maar de fabrikanten boffen met het stokpaardje. Wie geheel onpartijdig wil zijn zal ook gaarne toestemmen dat het silhouet der aërodynamische auto mooier en rationeeler is dan de voormalige modellen waaraan geruimen tijd niets scheen te ontbreken dan de burries en het voorspan. Waarom echter draagt de modern-klassieke schoonheid van een motorwagen even weinig bij tot de comfortabiliteit als de gevel van een zeventiende-eeuwsch huis?
Wanneer ik daar juist zei dat geen enkele innovatie behalve het décor en de mise-en-scène dezen Salon kenmerkte dan verdraaide ik eenigszins de waarheid. Ik vergat het goederentransport dat voor de eerste keer geëxposeerd is naast het personenvervoer. De lastwagen boekt deze brutale overwinning, dankzij de douane, welke de buitenlandsche inzenders decimeerde (waarom reclame maken op een gesloten markt?) en dankzij de preponderante plaats welke hij veroverde in de productie en in het verkeer. Hij groeide uit tot een maat van dertig tonnen en hoe kan men aan deze vermorzelende gevaarten denken zonder een opwelling van de heftigste antipathie? Zij voeren terug tot de fauna der prehistorie en ik verbeeld mij dat het megatherium een soortgelijk gebrul uitstiet en een zelfden stank verspreidde van verbrande olie. Op zijn doortocht daveren huizen en boomen. De man die hen bestuurt, gezeten op een verheven troon en doordrongen van zijn almacht, hoort niets en ziet niets van wat er rond hem gebeurt en aan wat hij ziet of hoort heeft hij koninklijk maling. Om contact met hem te krijgen, om hem te verwittigen dat men passeeren wil (want hij beslaat den geheelen weg) heeft men zijn elefantisch voertuig moeten toerusten met microfoon, infraroode toestellen en luidspreker. Hij doorholt het land het gansche etmaal. Wie vroeger bij nacht ging toeren om naar hartelust te rennen wanneer ieder naar bed was, mag voortaan thuis blijven. Bij dag en bij nacht terroriseeren de lastauto's de bevolking van la douce France. Zij vertegenwoordigen een idee van kracht waarvoor men tegelijk bewondering, ontzag, schrik en afkeer voelt. Het is onontkoombaar dat het barbaarsche karakter van dit instrument op den duur overslaat naar den mensch die het gebruikt. Niemand is immuun tegen zooveel emaneerend geweld. Lastauto's van dertig ton vloeken met elk begrip van civilisatie. Doch hier helpt geen klagen en geen woeden. Het is belachelijk om aërodynamische wagens te
fabriceeren en tegelijk de wegen te verstouten met deze rollende hindernissen. Maar wij moeten ze dulden. De trein werd te langzaam en te duur voor de hedendaagsche economie en zij beconcurreeren met succes den trein. In tijd van oorlog zullen zij regimenten vervoeren. In tijd van vrede werken zij winstgevend mede tot perfectionneering van een Diesel-motor, die met Diesel niets meer gemeen heeft dan de olie waarmee hij loopt.
De vlucht welke de automobielindustrie nam in minder dan de helft van een menschenleven behoort tot de verbazingwekkendste verschijnselen van onzen tijd. Zij werd in dat korte bestek een van Frankrijk's voornaamste rijkdommen en een ware goudmijn voor den Staat, in wiens onderhoud zij voor één achtste, jaarlijks zeven milliard, bijdraagt. Amerika is zoo goed als geheel verdrongen van de Fransche markt en onder de 1638 wagens welke Frankrijk over de 8 eerste maanden van 1933 importeerde, telde men 582 Amerikaansche tegen 632 Duitsche. Van de 18.111 auto's welke Frankrijk gedurende dezelfde periode exporteerde naar buiten, kocht Duitschland er slechts 116, tegen België 1547, Zwitserland 1242 en Holland 1168. Spanje slaagde erin om voor zijn producten exceptioneele condities af te dwingen voor een afname van 2599 Fransche wagens, nauwelijks het dubbele van Holland. Ter gelegenheid eener tentoonstelling is ten slotte misschien niets leerzamer dan dit rijtje cijfers. Zij suggereeren een geheel programma aan wie zich rekenschap geeft van de rol welke Renault, Citroën, Peugeot spelen op de Fransche wegen en op het Fransche ministerie van Handel.
[verschenen: 1 november 1933]