Degradatie
Parijs, 2 October 1933
De vermoording van Oscar Dufrenne zal politieke, sociale en artistieke gevolgen hebben, wanneer er in de maatschappij waarvan hij een der steunpilaren was, nog krachten tot herstel overblijven.
Begonnen als stoffeerder, voortscharrelend als ambulant schouwburgdirecteur, was Dufrenne geëindigd als koning van de music-hall, als patroon van Mistinguet, Joséphine Baker en andere celebriteiten, als hoofd-regisseur van het dagelijksche bacchanaal, dat volgens de politie-voorschriften niet mag aanvangen vóór zeven uur 's avonds. Bij zijn geleidelijke opklimming tot ceremonie-meester van het Parijsche feest had hij niet veranderd van beroep, noch van mentaliteit. In zijn nederige jeugd behing hij kamers, in zijn glorie stoffeerde hij tooneel-zalen. De tierlantijntjes van behangselpapier, de strikjes en kwikjes van gordijnen werden snuisterijen van vleesch en bloed. De drie gratiën van een schoorsteen-garnituur betraden de planken in levenden lijve. Daarnaast exploiteerde hij casino's van badplaatsen, speelhuizen, en bioscopen welker affiche (doch niet de kassier) den toegang aan minderjarigen ontried. Met deze industrieën verwierf hij zich fortuin, roem, invloed en het Legioen van Eer. Af en toe gaven satirieke weekbladen aanduidingen over zijn liefhebberijen, welke in het Rome van Nero konden voeren tot de waardigheid van keizerlijk gemaal. Twee jaar geleden, bij een ruzie op de Riviéra, beet zijn zeer particuliere secretaris hem een stuk van den neus. Die favoriet was nog in zijn dienst toen hij in het weelderig bureau van een zijner morbide bioscopen vermoord werd op het middernachtelijk uur van een Zondag, en op een der drukste keerpunten van den Faubourg Montmartre, de Cité Bergère en de Boulevards. Hij stierf, half ontkleed, gekerfd met zeventien wonden, gewikkeld en gesmoord in de matras van een divan. Tot vandaag vond men geen spoor van den sadistischen dader, die behooren moet tot zijn vrienden of kennissen.
Deze bijzonderheden zouden binnen het kader blijven der zolaïstische tranche de vie, van den gruwel-roman en van het gemengde bericht, wanneer Oscar Dufrenne met zijn geld niet was gegaan in de politiek van Stad en Staat. Dat zulk een zwaar-belast, middelmatige, decadente persoonlijkheid kon doordringen tot de kringen die de bestemming richten eener natie, dat zulk een van alle chantages afhangend individu, vijf ministers rondom zich kon vereenigen aan de tafel waar zijn ridderlintje gevierd werd, wettigt bij de minst partijdige getuigen eenigen argwaan omtrent de moraliteit en het verantwoordelijkheidsbesef van een aanzienlijk deel der bewindvoerders. Wanneer Léon Daudet de democratie afschildert als ‘crapulocratie’ overdrijft hij, maar hij bekladt haar niet. Hoe moest een tegenstander, 't zij communist of royalist, oordeelen over de republikeinsche instellingen, wanneer hij de speciale zeden van Dufrenne gedekt zag door het gouvernement en wanneer hij de inschikkelijkheid gadesloeg welke de regeering toonde jegens de praktijken van een sujet, dat met de abjectste middelen kuipte naar de macht? Toen hij candidaat was voor den Parijschen Gemeenteraad (waar hij triomfantelijk gekozen werd) ontvingen zijn kiezers gecalligrafeerde bristols, die hun vrijen toegang verschaften tot zijn etablissementen. Als candidaat voor een Kamer-zetel (welken hij op 't nippertje miste) strooide hij dezelfde vrijbiljetten rond en liet daarenboven bezoldigde knokkers uit Marseille komen om de aanhangers van zijn concurrent - die ordonnans was geweest van Joffre - te terroriseeren met vuisten en stokken, bij gebrek aan argumenten. Ik zie nog zijn plakkaten van de laatste verkiezingen. Een moeder die met afschuw haar kind terugtrekt van een militair die een officiers-kepi draagt. Want Oscar Dufrenne was Briandist, pacifist en lid der radicaal-socialistische partij. Tijdens den oorlog, waarvan hij de ongemakken vermeden had dank zij de protectie van Malvy,
was hij defaitist. Nog onlangs monteerde hij een tendenz-drama tegen de ‘Handelaars in Kanonnen’. Ondanks de kwaadste geruchten waarin hij stond, kon hij Daladier en Herriot bejegenen als collega's en partijgenooten. Tot welk een graad van beurschheid moet politiek zijn afgezakt, waar een Daladier gedwongen is om samen te hokken naast een Dufrenne, wiens platte geld, gewonnen met een nauwelijks verholen prostitutie, alles recht maakte wat krom was? Wie of wat, idee of persoon, is niet min of meer gediscrediteerd door zijn leven en zijn obsceen uiteinde?
Hij werd vermoord door een matroos, dien hij zelf in zijn bureau-boudoir had binnengeleid en de silhouette van dezen matroos bepaalt het artistieke aspect der sombere tragedie. Of men ooit zijn naam zal kennen, wat ik betwijfel, doet er niet toe. Evenmin of het een echte matroos was, of een verkleede. Onecht of echt, die matroos is een realiteit en een symbool. Als gezonde, struische realiteit wordt hij over de geheele wereld en in alle talen bezongen op de pittige melodie van Les Gars de la Marine, refrein uit een der laatste revues welke geproduceerd werden door Oscar Dufrenne. Als symbool loopt hij rond op Montmartre en Montparnasse, gepoeierd, geschminkt, met geverfde nagels, met lange, geleende wimpers, en met onthaarde, bijgepenseelde wenkbrauwen. Vijf jaar geleden werd het litterair thema van dezen matroos gelanceerd door Jean Cocteau, wiens aanvoelingsvermogen met de verkeerde stroomingen van onzen tijd excellent is, en die kortelings trouwens nog met een aapje op den schouder paradeerde in de haven van Toulon, rendez-vous van het vooruitstrevend intellect. Toenmaals had hij een genie ontdekt op het Ministerie van Marine. En als deze snaak geen carrière maakte, noch in de letteren, noch op de vloot, hij vermenigvuldigde zich als de zandkorrels van het zeestrand. Men ontmoette hem op de Côte d'Argent en op de Côte d'Azur. Hij werd danser en Georges Auric componeerde het ballet les Matelots. Hij werd zanger en Darius Milhaud schreef een opera. Hij werd kellner en de chique dancings, de openbare en gesloten bars, werden gemeubeld en gedecoreerd als een driemaster, als een paket-vaarder, als een yacht, waar men de roemba danste met een matroos en waar een matroos cocktails schudde of champagne schonk. Het gansche tweede kwartaal der twintigste eeuw verzeilde in het uithangbord van het vermomde jantje en de valsche marinier doorzwabberde de crisis, de malaise, de depressie alsof ze zijn element was. Mademoiselle Pompon werd een geijkte
uitdrukking en een doodelijke beleediging voor den waren zeeman. Als het matrozen-pak een uniform is, nooit werd een uniform zoo misbruikt, zoo bespot en zoo geprofaneerd.
Ziedaar als climax een matroos die in dat uniform Oscar Dufrenne molt, de balletmeester van al die onpluize amusementen, gemeenteraadslid van Parijs, aspirant-lid van het Parlement (bij de volgende verkiezingen zou hij zeker geslaagd zijn), minister in petto, en misschien, wie weet, president der Republiek. Men schrok zich een stuip. De gezamenlijke zeden-politie zit den voozen matroos op de hielen. Niet om hem te vangen vermoedelijk. Het is oneindig beter dat deze weerzinwekkende moord, waarvan sommige détails geen vermelding gedoogen, niet ontaardt in een proces. Het is voldoende dat de ongewenschte marinier verdwijnt. Dat vuil roept om een veger, niet om een blik.
Maar als het uit is met die onsmakelijke grappen, zij laten een misselijken neerslag achter en suggereeren den voorsmaak van nog vuiler pijpen die men wellicht rooken zal. Schandalen, ergerlijk genoeg om een volk eendrachtig te doen blozen, stapelen zich op. Het eene abces na het andere breekt door, en niet onder het mes van een redelijken dokter, doch omdat ook verborgen zweren barsten moeten. De indulgentste sceptici worden beu van zooveel modderigheid tegelijk. Zij benijden Berlijn en de hitleriaansche reiniging. Hoe lang zullen zij nog moeten jammeren? Alle dictaturen begonnen met een degradatie welke niemand meer verdroeg en met Oscar Dufrenne naderde men zonder twijfel de uiterste limiet. Een bezem die wettig gehanteerd zal worden of onwettig, staat ergens klaar. Een bezem, en geen plumeau.
[verschenen: 25 oktober 1933]