De vaste burcht
Parijs, 7 September 1933
Alleen in de districten die aan Duitschland grenzen hebben de Fransche rechtbanken gedurende de laatste twee jaren drie-en-vijftig spionnage-zaken behandeld. Hetgeen zeggen wil dat in 53 gevallen de spion gepakt is, met gesloten deuren terecht stond en zware straffen opliep. Een-en-twintig affaires van gelijksoortig gewicht, ontdekt in hetzelfde tijdsverloop, en op dezelfde plaatsen, zijn nog hangende. Tezamen maakt dat 74 ernstige aanslagen tegen de veiligheid van het land, gepleegd in dienst eener zeer roerige mogendheid. Meer dan drie per maand en bijna één per week. Hoe exorbitant hoog en hoe veelzeggend dit getal ook moge zijn, het geeft enkel een idee van de activiteit der Fransche tegen-spionnagediensten. Men weet wie zij betrappen, men weet echter niet wat aan hunne scherpzinnigheid ontsnapt en hoe velen hun te slim af zijn. Te oordeelen naar het kleine spionneerende grut, betrekkelijk ongevaarlijk, dat elken dag gearresteerd wordt, blijkt het cijfer 74 ver beneden de werkelijkheid der ingezette Duitsche effectieven. Vermoedelijk laten evenveel zich knippen als er in een regelmatigen veldslag sneuvelen en bij den vorigen oorlog stonden de dooden tot de overlevenden in de verhouding van 1 tot 6.
Deze stille gevechten worden geleverd rondom de nieuwe Fransche fortificaties, welke op verschillende punten klaar zijn, op andere punten haar voltooiing naderen. Die spionnage, de intensiefste waarmee ooit een grensgebied verpest werd, gaat over de hoofden heen van kortstondige ministers en rijksbestuur, zonder hen te beroeren. Zij woedde reeds onder Brüning, toen Centrum, socialisten en communisten nog een macht vormden. Rechtstreeks heeft zij niets uitstaande met de politiek en rechtstreeks anticipeert zij op geen enkele gebeurtenis. Die spionnage zou even heftig woeden indien Frankrijk en Duitschland morgen een bondgenootschap sloten en de zekerheid hadden eener langdurige samenwerking. Want de afdeeling van den Generalen Staf, die de spionnen uitzendt, beschouwt een versterking in de allereerste plaats als een technisch probleem. De vesting, welke voor den politicus een wisselvallige factor is, een gelegenheids-instrument voor bijzondere omstandigheden welke hij slechts zelden in overweging neemt, is voor den strateeg een permanent en persoonlijk feit, een altijd dreigende sfinx wier raadsel hij tot elken prijs doorgronden moet. Als men uit de verwoedheid waarmee de strateeg rapporten wenscht omtrent een fortificatie geen enkele politieke consequentie behoeft te trekken, de drift waarmee een Generale Staf zich laat biologeeren door een verschanste stelling kan tenminste inlichten over de beteekenis welke vaklieden hechten aan een verdedigingslijn.
Wat bewijst de zwerm van dure spionnen, welke het Duitsche opperbevel tusschen Luxemburg en Zwitserland heeft afgericht over de Fransche gewesten? In korte trekken dit: Zooals die lange keten van forten daar wentelt, verscholen onder het golvend terrein, met hun verzonken kanonnen, hun diepe, breede, steile val-kloven voor tanks, hun ingemetselde versperringen voor ieder soort van rollend materieel, zooals die vesting langs een paar honderd kilometer haar onderaardsche mechaniek verbergt, is zij een beletsel, stootblok, een vertraging.
Onoverkomelijk? Ondoordringbaar? Dat staat te bezien. In beginsel is een versterking, welke in vredestijd ontworpen en uitgevoerd wordt, onoverwinnelijk voor den verdediger. Anders zou hij haar niet aanleggen.
In beginsel is zij inneembaar voor den aanvaller. Anders zal hij haar niet attaqueeren. Van de berichten der spionnen zal het kaliber afhangen der te boren vuurmonden, en de gevechtstactiek der bevelhebbers.
Het is de voornaamste taak van een Generalen Staf om zich op alle denkbare eventualiteiten voor te bereiden, voor elke blindeering een kogel te berekenen en iedere barrière te beantwoorden met een werktuig, dat haar openbreekt. Het ligt niet in den aard der Duitschers om zich gewonnen te geven voor een Fransche vesting. Getuige Verdun.
De talrijke tegenstanders der fortificatie, wier argumenten steunden op de ervaringen van den laatsten oorlog en de wonderen der jongste techniek, zullen niet zonder spijt constateeren, dat het Duitsche commando den gordel rondom Elzas en Lotharingen beschouwt als een serieuze hindernis. Men stuurt geen regimenten spionnen en omkoopers uit tegen een waardelooze, ondoeltreffende borstwering, niet waar? Men verspiedt niet met zooveel hardnekkigheid een defensiesysteem dat geen rol meer speelt, dat men veilig links kan laten liggen, of dat men in zijn zak steekt.
Maar de drukke verkenningspogingen der Duitschers (om te zwijgen van de Italiaansche spionnage in de Alpen) bevestigen niet alleen de onverminderde waarde eener forten-reeks. Uit de eerste conclusie volgt automatisch een tweede. Men kan de eene zelfs niet formuleeren zonder de andere in te sluiten. Een Staf, inderdaad, die een ononderbroken versterkings-linie als een hinderpaal beschouwt, gelooft niet dat het luchtleger de beslissing zal afdwingen in den toekomstoorlog. Op zijn zachtst gezegd twijfelt hij aan de afdoende resultaten van het vliegtuigwapen. Hij dekt zich voor de mogelijkheid, voor de waarschijnlijkheid van een fiasco.
Toen de credieten gevraagd werden voor dezen onzichtbaren Franschen Muur, toen de excavators begonnen te graven, en onlangs nog, toen soldaten de ongeëvenaarde stelling betrokken, schimpten de opposanten: Waarvoor dient een versterking, welke zes, misschien zeven milliard kost, en waar men in eskaders overheen zal vliegen?
De werkelijk buitensporige aandacht, die de Duitschers wijden aan de kolossale ondergrondsche citadel, bevat de zwijgende weerlegging dezer voorbarige critiek. Goed, antwoordt de Duitsche Staf, wij vliegen ongedeerd over een vuurlijn, welke twaalf kilometer hoog draagt. Wij verslaan het Fransche lucht-leger. Wij verdelgen meteen Parijs, Lyon en Marseille. Wij desorganiseeren de industrie, het verkeer en de mobilisatie. Dat is juist allemaal de vraag. De Franschen zijn geen hazen en elk der ondernemingen gaat op risico. Maar gesteld dat zij lukken, dat wij Parijs niet betalen met Berlijn. Gesteld dat wij de lucht beheerschen, hetgeen zoo goed als onmogelijk is, omdat er altijd kapers overblijven die verschrikkelijke représailles zullen houden. En wat dan? Wij zijn dan precies zoover als de Engelschen na den Slag van Trafalgar. Napoleon had geen vloot meer, maar de oorlog duurde nog tien jaar. Reken niet op een demoralisatie van het Fransche volk. Met een goede censuur, een goede gendarmerie en een verfoeiden vijand vallen de Franschen nimmer op de knieën. Al zijn we dus zoogenaamd meester in de lucht, wij staan nog altijd voor een ongeschonden grens. Waarschijnlijk hebben we zelfs geen landingsterreinen voor onze vliegmachines. Met vliegmachines trouwens kan men geen land bezetten. Bijgevolg zullen wij de citadel Elzas-Lotharingen moeten belegeren. Zelfs als wij haar omtrekken door België of door Zwitserland, of door beiden tegelijk, zullen wij die vesting van twee provincies - een land op zich zelf - stap voor stap moeten veroveren. Dat kan buitengewoon interessant worden. Maar dat kan ook even lang duren als het beleg van Troje, en de rechtgeaarde militair die op zeventig meter diepte commandeert zal liever gansch Frankrijk zien verwoesten dan de sleutels overhandigen van een reusachtig bolwerk, dat als een miniatuur-staat is geconcipieerd om voor onbepaalden tijd de modernste wapenen te trotseeren. Er bestaat zelfs kans dat het Fransche
gouvernement zich in den volgenden oorlog niet naar Bordeaux verplaatst, zooals in 1914 of naar een andere van het front verwijderde stad, doch naar Metz of Straatsburg. Daar, 't dichtst bij 't vuur en bij de gassen, is men 't veiligst. Daar concentreerde zich de macht, de weerstand en het leven van Frankrijk. Al het andere werd bijkomstigheid.
Wij vliegen er overheen? Larie! Zoolang we er niet overheen marcheeren in gelid is er niets gedaan en blijft alles te doen.
Dat schijnt mij de les, welke getrokken mag worden uit de vangst van 74 eerste-klas-spionnen De tien jaar vrede, welke het Pact der Vier belooft, zijn niet te veel noch te weinig om de wallen en de machinerie der citadel Elzas-Lotharingen te laten verouderen en haar genaakbaar te maken.
[verschenen: 4 oktober 1933]