Een maatstaf
Parijs, 4 September [1933]
Onder de duizenden misdaden die in den loop eener eeuw bedreven worden door de beursche elementen eener natie, zijn er slechts drie of vier karakteristiek genoeg om zich te prenten in het volksgeheugen en daar somnambulistisch voort te leven als een aanwinst van het instinct en van het geweten. Zooals de eenen opwaarts-streven tot een punt waar Emerson hen representatief noemt voor den lichtkant der menschelijke natuur, zoo zakken de anderen omlaag naar een diepte waar zij vertegenwoordigers worden van de nachtzijde en de uiterste duisternissen.
Beiden zijn richtlijnen, bakens, reageermiddelen. De eenen vormen de positieve pool, de anderen de negatieve. De eenen werken aantrekkend, de anderen terugstootend. Beiden dwingen tot een contrôle der oriëntatie, tot een herziening der waarden, der ideeën, tot een opruiming, tot een schoonmaak. Beiden zijn nuttig en de stem uit de afgronden klinkt geenszins het minst doordringend. Beiden veroorzaken een schok als een electrocutie en zeker vlamt de vonk die uitstraalt van een bovenmatig misdadiger niet met de geringste kracht. De kannibaal van Hamburg, de vampier van Düsseldorf hebben hun aandeel in de herrijzenis van Duitschland. En Violette Nozière zal op menig terrein bijdragen tot een zuivering in Frankrijk. Zij accumuleerde voldoende huivering, voldoenden afschuw om een gansch volk tot inzicht te roepen.
Het is de geschiedenis van Louise, ontdaan van poëzie, van romantiek, van voos idealisme, herleid tot de platte realiteit en doorgevoerd met de logica des duivels tot haar laatste consequenties. Vijf-hoog in de Rue de Madagascar, straatje eener volksbuurt aan den zoom van het Bois de Vincennes, woont het arbeiderspaar Nozière, man, vrouw en eenig kind, een meisje van achttien jaar, mooi, slank, vertroeteld en verafgood door haar ouders. De vader is sneltrein-machinist, de moeder ploetert in de huishouding. Zij hebben 165.000 francs op de bank, een fortuintje, cent voor cent bijeengeschraapt. Bruidsschat of erfenis voor de dochter, die men emancipeeren wil uit den werkmansstand. Om haar middel draagt de moeder nog een extra-spaarduitje, een biljet van duizend francs, genaaid in een ceintuur, en de dochter weet dat. De vader bewaart twee duizend aan contanten in een kast en ook dat weet Violette. Langs de oude fortificaties hebben zij een moestuintje, waar de machinist in zijn vrije uren de groenten teelt voor de tafel. Een Fransch model-gezin. De ouders naarstig, zuinig en tevreden. Het kind, geadoreerd, verwend en opgegroeid zonder toezicht. Sedert haar veertiende jaar lijdt Violette aan de specifieke ziekte die verwekt wordt door den bleeken treponeem.
De microbe getuigt van haar wandel en van de blindheid harer opvoeders.
In 't voorjaar brak bij de Nozière's een brand uit, waarbij vader en moeder bijna het leven verloren. Men schrijft hem toe aan kortsluiting en denkt er verder niet over na. Maar op een Augustus-avond komt Violette laat na middernacht thuis, vindt de woning vol gas, haar vader dood op haar eigen bed, haar moeder gewond en bewusteloos op het ledikant der ouders. Zij klopt een buurman wakker, die de gaskraan sluit, dokter en politie haalt. De dokter transporteert de slachtoffers naar het naastbijzijnde hospitaal. De commissaris begint zijn onderzoekingen. Niemand kan hem inlichtingen verschaffen. De kruidenier en de slager hadden tevergeefs gebeld. Op den morgen van het drama was Violette vroeg uit huis vertrokken en had haar ouders met een telegrambriefje verwittigd dat zij haar niet moesten wachten voor het eten. Het telegram was door den besteller onder de deur geschoven en lag ongeopend op den vloer. ‘Hartelijke zoenen’ schreef Violette als een vaarwel, dat niet gelezen werd. Men helde reeds over tot veronderstelling van dubbelen zelfmoord. Daar zijn er zooveel in dezen waanzinnigen tijd die om onverklaarbare redenen een einde maken aan hun dagen.
Doch in het hospitaal ontwaakt de moeder uit haar lethargische verdooving. Haar lippen bewegen en zij fluistert: Violette hoe heb je dat kunnen doen? Men gelooft dat zij ijlt in koorts. De dochter, die naast de sponde den laatsten snik wacht, verwijdert zich een oogenblik en maakt zich uit de voeten. Op het lijk van den vader wordt een vluchtige autopsie verricht en men ontdekt geen spoor van gasverstikking in de longen, noch in het bloed. De man was dus reeds dood toen de kraan werd opengedraaid. Het was dus Violette die 's nachts thuiskomende den meter opende en een rubberslang afrukte. Voor het lieve meisje was het gas een alibi gelijk het telegrammetje. Zij kon niet droomen dat de moeder aan het toebereide graf zou ontglippen. En de moeder, na urenlang den dood te hebben afgesmeekt van haar verplegers, bekende de waarheid waarmee zij liever gestorven ware: op een recept van den dokter, die Violette behandelde, had het kind hare ouders een poeder toegediend dat hen moest vrijwaren voor de besmettelijke ziekte der dochter. Het recept was vervalscht en het poeder vergif. De vader bezweek schielijk. Hij viel als een blok. De moeder, die hem helpen wilde, herinnerde zich flauwtjes een slag op het hoofd. In haar losgetornden ceintuur en in vaders kast ontbrak het geld. Violette ontkleedde de lichamen tot het hemd, sjouwde ze elk naar een bed en verliet de woning om het telegram te verzenden der hartelijke zoenen - en te gaan dansen.
De politie zocht haar vijf dagen. Men hoopte dat zij in de Seine zou springen. Men gaf haar misschien expres die kans. Want het feit dat een meisje van achttien jaar even cynisch als listig vader en moeder doodt, sluit antecedenten in, en stelt bloot aan verwikkelingen, welke afzichtelijker kunnen zijn dan het drama zelf. Wie zoo giste, raadde goed. Toen twee inspecteurs Violette arresteerden aan de deur van een café, waar zij een afspraak had met een gelegenheidsminnaar, die haar verklikte, vingen zij een aanstichtster van schandaal voor wie het beter is, volgens de woorden van het evangelie, om met een molensteen aan den hals verdronken te worden.
Zij had vijf dagen gefuifd, gezwabberd, gezworven van het eene verdachte hotelletje naar het andere, overdag flirtend in een park, 's nachts zich prostitueerend op Montmartre. Een neger zette haar op straat. Een student in de rechten, zoon van een stationschef, speelde verscheiden maanden mooi weer met het geld dat zij won in haar bedrijf van blanke slavin. Deze elegante knaap bleek niet de eenige die braniede met de opbrengst van de prostitutie zijner uitverkorene. Souteneurs in het Quartier Latin, waar Violette een habituée was? Ja. Het studenten-corps kon deze sujetten met een kennisgeving aan de dagbladen desavoueeren, het kon ze niet loochenen. Sinds vijftig jaren omstreeks, had men op de universiteit niet meer gehoord van zulke oneer, zulke schande, en in 1883 - na tien maanden relletjes met de politie - was de laatste pooierstudent in het water gesmeten. Het zal er heet toegaan bij de hervatting der cursussen want Violette, gevallen souvereine van den Boulevard St. Michel, ontpopte zich als verachtelijker dan de vulgairste slet. Om haar immoraliteit, haar verrotting en haar haat te verontschuldigen klaagde zij den vader aan, die vanaf haar twaalfde jaar zijn dochter misbruikt zou hebben in zijn moestuin. Daar de ongelukkige man niet meer spreken kon, riepen de dokters nogmaals zijn bloed op als bewijs. Het bevatte geen sporen van den bleeken treponeem welke Violette zoo gul had rondgezaaid. De confrontatie tusschen de ontsnapte moeder en het perverse kind liep uit in een scène welke geen enkel tooneelschrijver op de planken zou durven brengen en die geen schrijver trouwens - totnutoe - waagde te verzinnen. Men rilde, men weende zelfs, toen de arme vrouw, binnengedragen op een baar, haar herstellende vermogens tot bezwijmens toe uitputte, om als een furie met heesche kreten uit te varen tegen haar dochter die als een gewond beest jankend over den grond kronkelde: ‘Je hebt je vader en mijn man gedood. Je hebt je vader en mijn man gemeen
belasterd. Je hebt mij willen dooden. Wat doe je hier? Dood je! Waarom doodt je je niet? Ik zal je pas vergeven als je dood bent’.
Wat moet men beginnen met een affreus creatuur als Violette Nozière, wier naam klinkt als een madrigaal? Onthoofden? Opsluiten? Naar het bagno zenden? Welke straf weegt op tegen een dergelijke schuld? Maar vooral: Is deze verdwaalde minderjarige alléén verantwoordelijk? Is de zwaarste individueele boete voldoende om het terrein te reinigen, het klimaat, de atmosfeer buiten welke deze giftige schimmel nimmer zou hebben kunnen tieren? Het geval Violette schreeuwt minder om wraak - op het schavot of in de gevangenis -, dan om een bezem, gehanteerd met vaste hand.
[verschenen: 2 oktober 1933]