Onschuldige genoegens
Parijs, 30 Augustus [1933]
De vacantie, welke dit jaar onder zwijgende afspraak bijna de helft korter is dan gewoonlijk, loopt ten einde. Zij werd begunstigd door een blauwe, altijd zoele atmosfeer. Maar de arcadische vrede is verstoord door een onophoudelijk wapengekletter, parades en haast dagelijksche grensincidenten. Weygand inspecteerde de fortificaties aan den Italiaanschen kant. Cot inspecteerde alle vliegkampen. De President der Republiek inspecteerde Metz. Daladier inspecteerde de versterkingen van Lotharingen. De eenige manoeuvres die men houdt zijn oefeningen in de lucht, geïnspecteerd door Pétain. Wij hebben nochtans het gevoel dat de oorlog dezen zomer en ook dezen herfst niet meer zal uitbreken. Als donderkoppen aan den horizon een zwavelig pastel teekenen van spokende dampen, en als wij lezen dat men ‘ginds’ het zooveelste neerbliksemende gas ontdekt heeft, - deze verschijnselen versomberen zonder twijfel de kleur van het geluk, doch zij temperen geenszins den levenslust. Mars vond altijd behagen in het gezelschap van Venus, en Venus vermeide zich gaarne met Mars. De Grieken die alles wisten of bevroedden, hebben in hun fabel ook dit geheim gesignaleerd van de eenheid der tegendeelen, die de Olympische goden verbaasde.
Ondertusschen, en steeds waakzaam op den uitkijk, hebben wij onder de sereene tempels van lucht en loover, twee nieuwe speeltuigen verzonnen om de dagen op te vroolijken, om de muizenissen te verdrijven. Hoe meer de zorgen kwellen, hoe meer pogingen een gezond gestel doet om aan de zorgen te ontsnappen. Niet het chagrijn is ons natuurlijk element, doch de vreugde. Een modern strand werd in dit opzicht even veelzeggend als een moderne kermis met zijn oorverdoovende, duizelingwekkende machinerieën om het bloed op te jagen en het hart een toon hooger te laten zingen.
Het eene instrument is de velocar, het andere de water-ski. Het eerste, een aangename variant op de fiets, en het tweede, een exciteerend derivaat van de aquaplaan, hebben zich verbreid met een snelheid die het record slaat van wijlen de jojo. Voor de water-ski hebt gij noodig een paar houten schaatsen, ongeveer tweemaal breeder en vijftig c.m. langer dan de gebruikelijke sneeuw-schaats, een lijn van nagenoeg zestig meter, een snelle motorboot, en een beetje durf. In rust hurkt gij tot aan den gordel in het water en steken de ski's bijna loodrecht, omhoog. Wanneer de sleeper zich in beweging zet, rijst gij langzaam als een triton of als een meermin uit het schuimende nat. Wanneer de boot vaart neemt en 50 k.m. kan halen, hangt gij met gerekte armen aan de teugels als de vermetele renners der vierspannen van Ben Hur. Bij stil water glijdt gij over een kabbelenden spiegel. Bij deining, branding of holle zee schommelt gij op de baren als over berg en dal; gij zweeft of springt van kruin tot kruin; gij duikt in een golf en stijgt uit de witte kuiven op naar de lucht. Recht vooruit, zigzaggend of in haaksche bochten. Op één been of op twee beenen. Het spel is oneindig sierlijker dan de logge aquaplaan en verleent aan de plastiek der gebronsde sirenen een veel hoogeren graad van schoonheid. Het is ook kunstiger, moeilijker en pakkender. Men loopt reeds kampioenschappen op de blauwe zee gelijk in een panorama van sneeuw en groene sparren.
De officials van het rijwiel gedroegen zich conservatiever dan de autoriteiten van de ski en hebben geweigerd de performances te homologeeren, welke verkregen zijn met de velocar. Men begrijpt niet goed waarom. De sportsmen toonen in hun vonnissen dikwijls een kurigheid waarvan men vreemd opkijkt. Zouden zij bang zijn voor een concurrentie met de fiets? Dat is de eenige steekhoudende reden waarmee men hun boycot kan verklaren. Want de velocar staat qua sportiviteit niet achter bij de andere vervoermiddelen voor welke men wedstrijden uitschrijft, en als zij niet deugt laat men het dan bewijzen. Ik zag het ding op een vliegveld en toen ik over de eerste onwennigheid heen was heb ik het objectief gewaardeerd in het kader van onzen tijd.
De tweewielige velocar heeft geen zadel doch een rugleuning. Men zit niet rechtop en trapt niet verticaal, gekromd naar het voorwiel. Men leunt geriefelijk achteruit als in een auto en peddelt bijna horizontaal. Het fietsstuur is vervangen door een autostuur. De geheele inspanning is dus geconcentreerd in de beenen en daar de rijder niet hangt over zijn stuur kan hij op zijn gemak den weg bekijken en het landschap. Voor Westersche begrippen heeft de hellende houding iets decadents, iets verwijfds, en ik kan mij voorstellen dat sommigen met evenveel tegenzin liggende zullen fietsen als zij liggende zullen eten. Ieder zijn meug. Maar bij botsingen is de gestrekte houding stellig minder gevaarlijk dan de zittende en de gebruikers van de velocar pochen dat zij sneller rollen dan de fiets en zonder inspanning een heuvel beklimmen. Het is jammer dat de wielrijdersbond geweigerd heeft om deze beweringen te controleeren. Naar de tegenwerking te oordeelen welke de velocar ondervindt bij de hooge bonzen zou men echter zeggen dat hij een zekere toekomst tegemoet gaat. Als hij minder elegant is dan de fiets (doch leek de fiets aanvankelijk elegant?), hij is practisch, comfortabel en weinig vermoeiend. Hij brengt bovendien in het verkeer een noot van nonchalance en behaaglijkheid welke zelfs een twaalf-cylinder mist.
Voor de rest onderscheidt de vacantie 1933 zich bij de vroegere perioden van far niente door een herleving van het toerisme en een afgrijselijke toeneming der ongelukken. De verraderlijke bergoorlog welke sedert vorig najaar gevoerd is in Marokko en die deze week door een leger van 20.000 man beëindigd werd met een onderwerping der laatste rebellen, eischte een aanzienlijk lager aantal levens van gegradueerden - de eenigen die daar tellen - dan de enkele Augustus-maand op de vreedzame wegen van Frankrijk. Het cijfer der slachtoffers, die op twee, drie en vier, of op de zes wielen der monsterachtige autobussen-goederenwagens naar de onderwereld holden, is dermate onevenredig dat men besloten heeft de aanstaande automobiel-tentoonstelling te verbinden met een internationaal veiligheidscongres. Men zal daar vermoedelijk de wenschelijkheid opperen eener wet die regelmatig medisch onderzoek voorschrijft aan alle chauffeurs, - maatregel waarvan ik vijf jaar geleden hier reeds het voor en tegen overwogen heb. Maatregel, die stellig niet minder aangewezen is dan de koepok-inenting. Maar zullen de parlementen - gevoeliger voor de belangen der automobielindustrie dan voor de bescherming van den staatsburger - ooit een wet stemmen, welke de chauffeurs-corporatie zou decimeeren?
De statistieken betreffende het toerisme vertolken overigens een eenparig optimisme. Het reizigersvervoer is gemiddeld één derde hooger dan verleden jaar. Verschillende badplaatsen melden een toeloop welken zij sinds 1925-'26 - de jaren der inflatie - niet gekend hebben. Sommige stranden, als Biarritz en Juan-les-Pins, zijn dag en nacht stampvol. Het krioelt in Deauville, waar de zee achter kilometers van badkoetsjes verborgen ligt. De duurste en weelderigste kuuroorden zijn gedemocratiseerd. Overal wint de kwantiteit het van de kwaliteit. Maar overal ook triomfeert het korte broekje naast de pyama's van drie duizend francs en de water-ski is geen goedkoop vermaak. Overal, langs het Kanaal, langs den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee, in Vittel, in Vichy, in Royat (waar Litvinoff tezamen vertoefd heeft met Trotzky); in Aix, in Chambéry, overal wemelt het van automobielen.
Heel die overdaad rijmt slecht met de crisis, met het gejeremieer der belastingbetalers, met de voorspellingen der zwartkijkers. Er zijn minder rijken doch meer gegoeden. Zou de gansche crisis niets anders zijn dan een kolossale kapitaal-verschuiving waarbij de maatschappij zich van lieverlede moet aanpassen? In ieder geval zal het Fransche gouvernement tevreden zijn over deze onvermoede en algemeene willigheid van het geld. De minister van het budget heeft reeds uitgerekend dat hij zes milliard tekort komt en te kennen gegeven dat hij van de bevolking eene nieuwe aderlating verwacht. Tegenover het bacchanaal te land en ter zee schijnt dat niet meer dan billijk en zelfs hygiënisch.
[verschenen: 23 september 1933]