De verzoeking
Parijs, 17 Augustus [1933]
Van alle mogendheden, de V.S. uitgezonderd, is Frankrijk de eenige die oorlogsschatting kan betalen in klinkende munt. Men beweert wel dat de Banque de France een particuliere, onafhankelijke instelling is, welker goud den Franschen Staat niet toebehoort en waarover hij geen zeggingsschap heeft. Doch dit subtiele onderscheid geldt hoogstens in vredestijden als het gele metaal beschermd moet worden tegen binnenlandsche kapers en financieele experimenten. Een bevelhebber die Parijs en Frankrijk onderwerpt maakt geen omslag. De juridische positie der Bank gaat hem niet aan. Hij dicteert: zooveel tonnen goud, op dien dag, op dat uur en op die plaats. Mocht er bij geval geen gouvernement zijn om de order uit te voeren, dan zal hij zich zelf belasten met de requisitie.
Deze bevinding, herleid tot haar eenvoudigsten vorm, domineert de politieke situatie van Europa. Een goede oorlog, zooals de oorlogen der 19de en van het eerste decennium der 20ste eeuw, eindigt voor den overwinnaar met een vermeerdering van rijkdommen. Alle argumenten waarmee men probeert dit axioma te verzwakken, berusten op drogredenen. Het is b.v. een onwaarheid dat geen enkel der belligerenten van 1914 noemenswaardige baten getrokken heeft uit den ruïneuzen kamp die vier jaar duurde. Noord-Amerika o.a. trad steenrijk uit het strijdperk, met een moreel en materieel overwicht, welke het nimmer gekend had. Dat de V.S. in de kortste keeren hun dubbele hegemonie verspilden en verspeelden houdt niet het minste verband met den oorlog als zoodanig. Het bewijst enkel dat zij hun verworven schatten niet wisten te beheeren. Maar al ware de worsteling van 1914 voor ieder der deelnemers verderfelijk geweest, dit dubieuze resultaat zou niets anders aantoonen dan dat de wereldoorlog aan beide zijden gevoerd werd met een minimum bekwaamheid, wat trouwens de overtuiging is van een groot aantal krijgskundigen. Een volk, dat den teerling van ijzer en vuur wil werpen, zal de exceptioneele uitslagen van 1914 eer beschouwen als aanmoedigend dan als afschrikwekkend. Het blijft geoorloofd om de stoutste verwachtingen te vestigen op een geniaal aanvoerder, wanneer het doelwit de moeiten en kosten loont.
Zoek nu in Europa waar gij wilt en gij zult merken dat geen enkel gewapend conflict op 't oogenblik rendeeren kan, uitgezonderd een snelle, nietsontziende, zegevierende aanval tegen Frankrijk. Daar geheel Europa met verlies werkt, komt een grens-verschuiving overal neer op de annexatie van een deficit, op de overname van misère, kommer, zorgen, schulden en gebrek. Wat kan Duitschland winnen bij den Anschluss van Oostenrijk? Een kleine zelfvoldoening en voor de rest niets dan een nieuwe post van uitgaven. Wat kan Italië halen uit een verplettering van Joego-Slavië, waar men zich zelfs, om kapitaal-export te verhinderen, niet abonneeren mag op buitenlandsche kranten? Niets anders dan een lap grond, bewoond door armoedzaaiers. Wat kan Hongarije erven van Roemenië dat zijn betalingen staakte? Lauwerkransen, die geen cent in kas brengen. Wat van de Tsjeken, wat van de Polen, van de Russen, de Bulgaren, de Grieken? Niets dan tekorten, leege schatkisten, werkloozen, bedelaars. Zouden grens-verplaatsingen tenminste gunstiger economische voorwaarden scheppen? Men zegt dat, om zich te paaien met het eenige vleugje hoop. Maar zijn de V.S., zonder grenzen en even groot als Europa, er beter aan toe dan ons continent met al zijn tollen? Was Europa armer in de 18de en in 't begin der 19de eeuw toen elke stad en elk dorp hun douanes hadden? Van den Rijn en van de Alpen tot aan den Oeral en de Kaspische zee kan men vechten zooveel men wil (uit vertwijfeling, uit baldadigheid, uit trots, etc.), men kan annexeeren, desannexeeren, herannexeeren, doch de verantwoordelijke personen weten drommelsch goed dat hun onderdanen daarna even bekaaid zouden staan als tevoren.
Welnu. Met een beleid, dat het begrip der beste financiers te boven gaat, maar dat evenmin door het toeval verklaard kan worden, als door tooverij, heeft de Gouverneur der Banque de France, onder een terrein dat sedert jaren braak ligt achter schuttingen, een bijna onberekenbaren voorraad opgestapeld van het metaal, waarvoor men in 1870 en stellig ook in 1914 nog oorloogde. Hij evenaart en trotseert New-York, eclipseert Londen en laat alle overige hoofdsteden verre achter zich. Zijn meer dan twee en tachtig milliard in baren, staven, klompen en munten tellen voor drie honderd milliard in papier. Wat doet hij ermee? Niets. Naast die fabelachtige schatkamers pingelt de Fransche regeering op haar staathuishouding, op haar defensie, op haar ondernemingen. Wat zouden andere naties ermee kunnen doen? Alles! Vloten bouwen, legers wapenen, dumpings bekostigen, fabrieken stichten, industrieën steunen, maatschappelijke systemen organiseeren. Stel u Mussolini voor met tachtig milliard achter zich in goud. Of Hitler. Zonder goud reeds kraaien zij als hanen die de zon gebieden. Tot waar zouden zij klapwieken en opstijgen, wanneer Jupiter hen gezegend had met zijn gouden regen?
Bewonder Frankrijk's matiging en zijn sterke beenen, welke deze weelde dragen. Maar zie ook het gevaar. Ik ben het niet eens met de Franschen, die meenen dat overvloed van geel metaal hier en een schaarschte ginds de soliedste waarborg is voor den vrede. Wie weinig of niets te verliezen heeft, kan onbeschroomd zijn inzet wagen voor de mogelijkheid eener fabuleuze winst. Bonaparte wachtte niet tot zijn soldaten schoenen hadden om Italië binnen te vallen. Hij vond geld, fourage en ammunitie bij den vijand. Tachtig milliard aan goud zijn een rem. Zij zijn echter ook een prikkel. Een handige propaganda verheft ze gemakkelijk tot een ideaal. Het heeft nooit aan credieten ontbroken voor een oorlog die zich winstgevend liet aanzien. Het ontbrak nimmer aan leuzen om een buit te wettigen of te heiligen. Hoevelen zijn er die voordeel zouden trekken uit een liquidatie door het zwaard van Frankrijk's schatten?
De voornaamste zwarigheid is, om een veldtocht in tijd en ruimte te beperken tot afmetingen waarbij hij loonend blijft. De oorlog zou kort moeten zijn. Zoo kort en zoo beslissend dat de Fransche bondgenooten nauwelijks tijd hebben om te mobiliseeren, en daarenboven zoo gemotiveerd in zijn oorzaken dat de trouwste vrienden aarzelen met het verleenen van hun bijstand. Sedert Polen weifelt, verleid door luchtspiegelingen, vermeerderden de kansen van zulk een opzet, welke slechts één of twee afvalligheden conditionneert om zich te verwezenlijken tot uitvoerbaarheid.
Hoe de zaken zouden kunnen loopen heeft men met een lichten schok gevoeld bij het jongste samentreffen van den gezant François Poncet en de Wilhelmstrasse. Drie mogendheden, Engeland, Frankrijk en Italië, zouden te Berlijn een gemeenschappelijk geredigeerde nota indienen over de Hitleriaansche complotten tegen de Oostenrijksche onafhankelijkheid. Eerst kregen Londen en Parijs belet wegens het week-end. Rome profiteert van den vrijen dag om achteraf vriendschappelijke vertoogen te richten tot zijn Duitschen medestander en kalmeerende beloften te ontvangen. Rome verwittigt Londen van dezen stap en deze beloften. Maar noch Rome noch Londen stellen Parijs in kennis van het bevredigende onderhoud; het bericht tenminste komt niet over. Zoodat François Poncet den volgenden Maandag op zijn eentje aan Von Bülow een nota overhandigt, die geen zin meer heeft, die uit de hoogte aangenomen wordt, en die het Wolff-agentschap publiceert met de insolentste commentaren. Sedert Napoleon III en Bismarck's vervalschte Dépêche van Ems had de Quai d'Orsay niet meer zoo'n flater geslagen en was de Fransche diplomatie niet meer zoo halsoverkop in een strik gevlogen. Er zijn twee uitleggingen mogelijk van dit incident. Of de Quai d'Orsay beging een onpeilbare stommiteit. Of hij viel in een door Mussolini gespannen hinderlaag. De vraag blijft open. Zij kan slechts beantwoord worden door Paul-Boncour die zwijgt als een bus, doch weet waaraan hij zich te houden heeft.
Er zijn hier lieden die zich geregeld beklagen over de volslagen onverschilligheid der Fransche publieke opinie voor buitenlandsche aangelegenheden, over hare inertie, over haar ontstentenis. Het schijnt mij toe dat zij zich liever moesten gelukwenschen met deze passiviteit. Zoolang de openbare meening haar onbekommerde rust bewaart tegenover een snauw, een affront, een provocatie, een intrige, en alle zurigheden slikt met een strak gezicht, zoolang kan de Quai d'Orsay volharden in zijn traditioneele politiek, die niet vrijwaart voor onaangenaamheden, maar die tenminste behoedt voor ongelukken. Het meerendeel der Franschen heeft instinctmatig begrepen dat de vrede een kwestie is geworden van dikhuidigheid, uithoudingsvermogen en voorzichtigheid. Waarom zouden zij wagen waar niets te winnen valt? Dat is naast alle nadeelen de groote deugd van tachtig milliard. Het zal hoofdbreken kosten, menige list en nog menige uitdaging om den Franschen opperbevelhebber uit zijn tent te lokken welke van beton is.
[verschenen: 6 september 1933]