De bittere kelk
Parijs, 31 Juli 1933
Frankrijk, dat den Davis-Beker bezet vanaf 1927, heeft hem na een eervollen strijd verloren aan Engeland. Met een God save the King, dat bij de lange schaduwen der ondergaande zon klonk als een avond-hymne, werd de leelijke maar begeerlijke trofee overhandigd aan de Britten. Dat is het beste wat er gebeuren kon, want aldus is ieder tevreden en ieder heeft wat hij verdient. Voor de Franschen waren de stoffelijke en geestelijke deugden der buikige Coupe zoo goed als uitgeput. Van het geld dat een Davis-Match opbrengt (dat loopt in de honderdduizenden) hebben zij het Stadion Roland-Garros, oorspronkelijk van hout, omgebouwd in cement, omringd met sierlijk geteekende, bloemige perken, en een onooglijke schuur herschapen tot een der mooiste arena's van Europa. Zij hebben daarbij gehandeld volgens hun oude gewoonte, die zij voor 't voorzichtigste en aanbevelenswaardigste houden van alle economische systemen. Tennis is een prachtig spel. Doch zij steken slechts kapitaal in tennis wanneer en naargelang dat spel rendeert.
Geloof echter niet dat zij den Davis-Beker bemachtigd en zoolang behouden hebben omdat de drinknap, die vijf magnums - champagne-flesschen van twee liter - bevatten kan, financieel een uitstekende zaak geworden is in den loop der jaren. Voor de musketiers (Lacoste, Cochet, Borotra, Brugnon) die haar in 1927 veroverden op de Amerikanen, was de Coupe een zuiver ideaal, een soort van Gulden Vlies, van Heilige Graal. Zij voeren naar het verre Westen als ridders van het racket en voelden zich niet minder helden dan de Argonauten of de Tempeliers. Zij waren jong en het publiek betaalde nog geen 20 francs per staanplaats, vier honderd francs voor een loge, om te zien hoe zij ballen wisselden in hardnekkige tournooien die vier, vijf uren duurden. Zij gloeiden voor een wapenfeit dat mogelijk was, doch onverwezenlijkt, voor een symbool dat kostbaarder werd naarmate het onbereikbaarder scheen. En als die loutere bezieling hun genie misschien niet verhoogde, zij vertiendubbelde in ieder geval hun moreel.
Maar bewaren valt den Franschman moeilijker dan verwerven, omdat bewaren minder past bij zijn roerige inborst. De gansche Fransche Geschiedenis is een lange, duizelende rutschbaan van omhoogs en omlaags, die alleen schijnt te stijgen om sneller te tuimelen, en dieper schijnt te tuimelen om vaart te nemen voor een klim. Op deze definitie maakt zijn tennis geen uitzondering. De zes jaren, gedurende welke de Davis-Beker en de ronde schotel, waarop hij rust, vertoefden te Parijs, vormden een toppunt, dat had kunnen uitloopen in een uitgestrekt plateau, wanneer de handhaving van het resultaat de Franschen even sterk had aangetrokken als de verkrijging. Niemand immers zal loochenen, denk ik, dat er op 't oogenblik geen waarlijk groote tennisspelers bestaan, tenminste niet onder de mannen. Een Ellesworth Vines, een Bunny Austin, een Fred Perry, een Crawford en een Cochet (sinds hij taant) zijn tot zekeren graad superieure meesters, doch hun superioriteit is slechts relatief. Zij slaan elkaar onderling met min of meer gemak als Chineesche generaals. Wie wint in Forest-Hill verliest in Wimbledon, en neemt revanche in Rolland-Garros of wordt er verpletterd, zooals de arme, ongeloofelijke Vines. De heerschappij van géén dezer virtuozen is duurzaam, constant, regelmatig. Zij hangen af van hun humeur, hun zenuwen, hun verstrooidheden. Een ballenraper, een vliegtuig boven het stadion, een fotograaf, een cameraman of een ongewenscht applaus brengt hen van streek. Zij maken fouten, waarbij het publiek loeit van ergernis. Vergelijk die kwetsbare, ongedurige, prikkelbare heeren met de dames. Wanneer een vrouw superieur is op de tennisbaan, dan blijft zij het voor geruimen tijd en wanneer zij onttroond wordt, dan is het voorgoed. Zij regeert onbetwistbaar tot een andere souvereine haar wettig opvolgt. Zij begaat weinig fouten en nimmer stommiteiten. Zij munt uit in zelfbeheersching en in onverschrokkenheid. Haar meesterschap blijft volmaakt tot er een meesterschap
verschijnt, dat nog volmaakter is. Zoo regeerde mevr. Lambert-Chamers 15 jaren met de regelmatigheid van een goed uurwerk. Zij werd verdrongen door Suzanne Lenglen, die onoverwinnelijk bleef tot zij verslagen werd. Suzanne werd geëlimineerd door mrs. Moody-Wills, ‘Queen Helen’, die nooit faalde, nooit versaagde en zelfs nooit gevaar liep, tot dezen zomer Miss Round naar hare kroon kwam grijpen. Wat beteekenen naast zulke fiere, onbuigzame en onkreukbare Amazones de internationale heeren met hun grillen, hun kuren, fratsen, nukken van opera-prima donna's, hun dramatische of liever tragikomische flauwten? Wat beduidt het voortaan of de een wint of de ander?
Tegen die verwende virtuozen en temidden dier wispelturige decadentie had men met betrekkelijk weinig inspanning een Fransch overwicht kunnen bevestigen, dat een tijdlang totaal was en geenszins toevallig. Maar Henri Cochet zelf was decadent geworden. Beurtelings subliem, beurtelings mediocre als een debutant, doch steeds onbetrouwbaar. Het heeft hem geen geluk gebracht, dat hij zich twee jaar geleden liet verslaan door den Koning van Zweden. Zijn weifelingen dateeren van dien dag. Cochet's techniek werd een kwestie van luim, van gedisponeerdheid. Wanneer alle definieerbare en ondefinieerbare omstandigheden meehelpen kan hij een partij winnen van onverschillig wie. Wanneer hij 's morgens met het verkeerde been uit bed stapt, heeft ook onverschillig wie hem onder den duim. Hij klopte Austin, en even goed had Austin Cochet kunnen kloppen. Kruis of munt, zoowel bij de een als bij den ander. Precies het tegenovergestelde van de vroegere Lenglen, van Moody-Wills. Wat kan men organiseeren rondom zulke dobberende persoonlijkheden? Niets bestendigs. Daar zij geen series maken, noch van bof, noch van pech, daar zij altijd ergens weer bovendrijven, kan men hen niet afdanken en met een eere-teeken naar huis sturen. Wat zal men Cochet verwijten, behalve dat hij zigzagt? Wegens zijn enorme reputatie is hij onvervangbaar. Terwijl hij zich echter vastklampt aan een schaduw (want hij heeft nog hart voor den uitslag, al bezit hij geen zekerheid meer), staat hij jonge kampioenen in den weg. Een André Merlin, fragiel maar koppig, verwaand maar onvervaard, trad juist een jaar te laat in 't internationale veld om de Coupe voor Frankrijk te redden. En Merlin (een-en-twintig jaar) was de eenige nieuwe musketier. De drie overigen (Cochet, Borotra, Brugnon) stammen van 1926.
Intusschen is het verreweg beter zoo. Het is uitstekend, dat de Davis-Beker verreist naar Engeland waar men hem sinds 1912 niet zag en dat andere namen gegraveerd worden op zijn romp. De Britten verdienen hun voldoening; de Amerikanen met hun gevechtstennis van het zwaarste kaliber verdienen hun teleurstelling. Fanatieke Fransche nationalisten als Lucien Dubech hebben de nederlaag over Frankrijk afgeroepen, afgesmeekt, en heusch niet, omdat de druiven te zuur smaakten. Doch de atmosfeer, waarin de inter-zône's en de finale der Coupe-Davis betwist werden, was allengs onhoudbaar geworden en snoerde alle welgeaarde lieden de keel dicht. Sinds 1931 was de Beker-wedstrijd geen sport meer. Hij was ontaard in een melodrama. Een melodrama van spanningen, verwikkelingen, ontknoopingen, blakende passies en vlammende tiraden, welke ik twee jaar geleden beschreef, en die bij de matches van dit seizoen tot een paroxisme stegen. Toen Ellesworth Vines, over-trained, omzwachteld als een mummie, zijn laatste kans speelde en den bal reeds ophief, viel hij eensklaps in bezwijming. Van alle rangen brulde men: Flauwiteit. Jean Borotra, die toeschouwer was, springt op een der schreeuwers toe en ranselt hem om de ooren, terwijl Vines als een ontzielde wordt weggedragen. Doch wie had gelijk: de chevalereske Borotra, die zelf een specialiteit werd in pathetische stuiptrekkingen en niet verdraagt, dat men de oprechtheid ervan in twijfel trekt? Of het tierende publiek? Ik laat u de keus. Maar ik verzeker u, dat 't een buitengewoon onaangenaam en ophitsend schouwspel is om een jongen kolos als de twee-en-twintig-jarige Vines op het kantje der nederlaag te zien flauw vallen als het heldinnetje van een ouderwetschen draak. Dat voegt meer in een circus (of in een boudoir) dan in een stadion.
Met zulke spelers en met zulk een publiek (voor de helft buitenlanders) verzeilde de wedstrijd zoowel van een technisch als van een psychologisch standpunt in de puurste onredelijkheid. Hij werd nutteloos, omdat hij niets meer bewees, noch pro noch contra, en een gevaar voor de openbare orde, omdat niemand voor zijn zenuwen kon instaan. Men zegt, dat de Engelschen flegmatiek zijn. Zij kunnen het bewijzen door den gladiatoren-geest, die zich in en om den Beker samenpakte, te verhelderen tot een adembare lucht.
[verschenen: 23 augustus 1933]