Het werkelijke Deficit
Parijs, 28 Juli [1933]
De economische wereldconferentie, geopend onder fanfares, is gesloten met de stille trom. Wij zullen haar stellig ergens weeromzien, daar er weinig kans bestaat op een afneming der depressie. De Amerikanen hebben nog reserves aan kapitaal en illusies. Zij zijn meer dan ooit verslingerd aan den windhandel. Zij reikhalzen naar het jaar van vóór de crisis als naar een verloren paradijs. Zij hebben niets begrepen, niets geleerd. Om dat gouden tijdperk te herwinnen, al is 't maar een poos, zullen zij voor geen enkele enormiteit terugschrikken. Indien de hoogere machten zich niet laten bezweren, zullen zij de lagere en laagste aanroepen. Het is raadzaam, geen minuut uit het oog te verliezen dat de Vereenigde Staten een natie zijn van avonturiers, die dikwijls geregeerd werd door illuminaten. Zoo vermetel zij zich getoond hebben in den voorspoed, zoo roekeloos zullen zij reageeren bij tegenslag. Het zal moeite kosten om te verhoeden dat de tweede conferentie bijeenkomt in een museum van kubistische en surrealistische kunst, zooals de eerste vergaderd heeft in een museum voor fossielen.
Ondertusschen hebben de vertegenwoordigers der 68 berooide naties twee maanden vruchteloos beraadslaagd over de gevolgen van een verschijnsel zonder de noodige aandacht te schenken aan zijn oorzaken. Zal een verstandig woord baten te midden van zooveel onverstand? Ik geloof 't niet, omdat de geesten nog onvoldoende gerijpt lijken door het ongeluk, dezen harden meester. Doch ware ik Koning van Engeland geweest, ik zou op bijzonderen prijs gesteld hebben een verknoeide conferentie te sluiten die ik zelf geopend had. Ondanks het fiasco. Ja, juist wegens het ontmoedigende fiasco. Want als het goed is om de volkeren aan te sporen tot beleid, het is nog nuttiger hen te waarschuwen als beleid ontbroken heeft, hun den weg te wijzen als zij verkeerd loopen.
Wij voeren dus George V ten tooneele gelijk in een treurspel en de koning spreekt:
‘Afgevaardigden van alle landen, gij hebt eindeloos gediscuteerd over een maatstaf om de waarde der dingen te meten. Zal hij van elastiek zijn of van een onrekbare en onkrimpbare substantie? Interessante vraag voor deskundige, platonische debatten. Profijtelijk dilemma voor speculanten. Aanlokkelijke invitatie voor een frauduleus bankroet en voor de gauwdieverij van een valuta-dumping. Maar dat duurt zoolang het duurt. En de duur zelfs is van ondergeschikt belang. Tegen een zuivere of tegen een valsche maat kan iedereen zich dekken. Het is in den grond absoluut onverschillig hóe wij meten. De cardinale kwestie blijft wàt wij meten. Gesteld dat wij een idealen, unaniemen maatstaf ontdekken, zullen er daarom méér koopwaren circuleeren, die met dien maatstaf gemeten kunnen worden? Volstrekt niet. Geen lood meer of minder.
Gij zult antwoorden dat de elastieke maat inmiddels verhinderd heeft om een hervorming der douanetarieven in deliberatie te nemen. Ongetwijfeld, doch zegen den hemel, dat gij dit brandende onderwerp met een geldige uitvlucht hebt kunnen ontwijken en dat u zoodoende de bitterste twisten bespaard zijn. Overschat ook niet het effect van een tol en van een heirleger tollenaars in uniform. Zij bezorgen last en paperasserij. Zij houden niets definitief tegen. De handel heeft erger bezwaren overwonnen dan tariefmuren en de Duitsche duikbooten hebben niet belet dat Europa zich binnen vier jaren voor honderden milliarden in schulden stak aan de overzijde der Oceanen. Men kan als axioma aannemen dat vandaag nog elke natie importeert wat zij noodig heeft, niettegenstaande de belemmeringen. Sinds er geen vrijhandelaars meer zijn op onze planeet staat protectie voor allen gelijk met protectie voor niemand. Wanneer dezen nacht een toovenaar Merlyn alle tollen overal tegelijk ophief zouden twee of drie machtig geëquipeerde mogendheden misschien kortstondig begunstigd zijn, misschien zouden de zwaksten een knauw krijgen, maar het is oneindig waarschijnlijk dat het volumen van den wereldhandel niet zou vermeerderen en dat locale varianten geen verbeterenden invloed zouden uitoefenen op de balans der aarde, op de hoofdsom.
Wanneer wij echter aan de ontelbare werkloozen arbeid willen verschaffen, wanneer wij de productie niet willen beperken, noch de vruchten van den grond noch de voortbrengselen der machine, en wanneer wij het menschelijk vernuft, dat machines verzint of perfectionneert niet blijvend willen smoren, dan mogen onze bemoeiingen niet geabsorbeerd worden door de locale varianten, maar ons gansche streven moet gericht zijn op het eindcijfer. Wij kunnen niet achteruit. Onmogelijk. Elke teruggang is een nederlaag en veroorzaakt nieuwe ruïnes. Alle plaatselijke markten zijn daarentegen oververzadigd. Er rest ons dus geen andere uitweg dan een verruiming van de wereldmarkt.
Het is dienstig, dat wij hier sommige gangbare begrippen opzij zetten en verouderde denkwijzen onderwerpen aan een strengere controle. Wij meenen oppervlakkig, dat er menschen te veel zijn. Het zal zelfs een paradox toeschijnen, wanneer ik zeg dat het tegendeel waar is en dat wij menschen tekort komen. Maar verbeeld u een moment, dat een andere toovenaar der Tafelronde al ons overtollig personeel pijnloos zou verplaatsen naar een gunstiger hiernamaals. Gij zult u onmiddellijk kunnen vergewissen, dat de situatie der achtergeblevenen, verre van te verbeteren, nog verergeren zou, want de armste bedelaar is, zoolang hij leeft en zoo schamel hij leeft, een verbruiker die de schoorsteenen der fabrieken helpt rooken. Verbeeld u evenwel ook even, dat een Klingsor de bevolking der planeet, die zich bij voorkeur voedt met tarwe, vleesch en groenten, de bevolking die zich de producten der machine assimileerde, vermeerderen kon met drie honderd millioen zielen. Wanneer deze weldoener tegelijkertijd enkele rudimentaire maatregelen trof betreffende de uitbreiding der industrie, zou er geen stengel graan, geen rubberboom, geen suikerriet, geen theestruik, geen koffieheester, geen automobiel, of wat dan ook, en geen werkman te veel zijn.
Wij moeten bijgevolg menschen maken voor de machine, millioenen menschen die de machine zullen motiveeren en voor wie zij zal draaien.
Onder de dwalingen, sinds twintig jaar op het wereldrond begaan, is de verschrikkelijkste en onbegrijpelijkste die, welke ons dreef om het geboortecijfer der menschheid te verlagen gedurende juist hetzelfde tijdvak, waarin wij de producten van aarde en werktuigen verhonderdvoudigden. De waanzin dezer onsamenhangendheid is dermate evident, dat hij ondoorgrondelijk wordt. De dingen gebeuren en wij laten de dingen gebeuren, alsof wij geslagen zijn met verstandsverbijstering. Om kwasi-economische redenen sluiten Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Australië de helft van den aardbol af voor een normale expansie van het menschdom, en ontredderen de gansche economie van het wereldrijk. Zij barricadeeren zich achter hunne grenzen waar ruim plaats is voor een half milliard zielen. Een half milliard consumenten! Een half milliard koopers die mankeeren voor de wol, de katoen, de schapen, het bevroren vleesch, het graan en de fabrieksgoederen onzer vijf continenten. Wij struikelen geenszins over de levenden die te veel zijn. Wij struikelen over de ongeborenen die de aarde betreuren, welke braak ligt.
Om niet te vervallen in oncontroleerbare redeneeringen laat ik de min of meer mystische bespiegelingen, tot welke het constateeren onzer kapitale fout aanleiding kan geven, over aan uw eigen initiatief. Onze kennis van het bovenaardsch domein is te vaag en te hazardeus om met eenige zekerheid te veronderstellen dat wij gevaarlijke storingen kunnen teweegbrengen in de psychische circulatie. Doch niet de geringste aarzeling schijnt mij geoorloofd in ons oordeel over de dammen waarmee wij het menschelijk verkeer versperd hebben. Misschien is het een fabel dat men “de natuur” niet straffeloos geweld aandoet, een fabel dat “de natuur” voor onevenwichtigheden compensaties zoekt die soms op weerwraak lijken. Maar het is bewezen door de ervaring dat een beschaving van machines zonder menschen een even groot potentieel aan armoede en ontbering bevat als een beschaving van menschen zonder machines. De formule van den voorspoed luidt dus: Machines met menschen; menschen met machines.
Het zou in ons voordeel zijn, wanneer de Amerikanen leerden begrijpen dat men wagonladingen beurseffecten kan versjacheren zonder de flauwste vermeerdering van arbeidsmogelijkheden. Het zou nuttig, loyaal en fatsoenlijk zijn wanneer dollar, sterling, yen en andere valuta stabiel werden. Het zou wenschelijk zijn dat de invoertarieven werden gereduceerd of afgeschaft. Maar van een universeel standpunt beschouwd zijn dat allemaal bijzaken. De muur die ons scheidt van het beloofde land, de eerste muur welke bezwijken moet, is de vijandelijke wal waarmee drie schaarsch bevolkte continenten zich hebben geïsoleerd van de rest der aarde en waarachter allen tezamen verstikken. De tweede wereldconferentie mag niet vergaderen zonder dat men zich rekenschap gegeven heeft van dit doodelijke struikelblok. Wij hopen eveneens dat men niet minder gezond verstand en goeden wil zal aanwenden om dien muur neer te halen als men krankzinnigheid en kwade trouw gebruikt heeft om hem op te metselen. Er is geen ander en geen gewichtiger probleem, geen andere en geen redelijker oplossing dan: Bevolking der onbewoonde, onontgonnen aarde.[’]
[verschenen: 21 augustus 1933]