Tournooien
Parijs, 13 Juli 1933
Er bestaan geen vreedzame tournooien. Plaats twee boksers tegenover elkaar en men vecht niet alleen in den ring, maar ook in de zaal. Laat twee rugby-clubs matchen en er wordt niet alleen geknarsetand rondom den bal, maar ook rondom het veld. Hits twee hanen op en zij veranderen de omstanders in tegenstanders. Jaag een peleton wielrenners over de baan en zij jagen de toeschouwers in het harnas. Organiseer een wedstrijd in zakloopen, mastklimmen of kaarshappen en een kermis verdeelt zich in vijandelijke kampen. Het verschijnsel werd algemeen. Twee dronkelappen kunnen niet meer ruziën op straat, zonder dat het publiek partij kiest. De strijd is de vader van alle dingen, zei de Grieksche wijsgeer. Heden zou hij even goed kunnen zeggen, dat alle dingen vaders zijn van strijd.
Zoo heeft iedereen in de wijde wereld de onbedwingbare behoefte om zich op te winden, om zich lekker dik te maken, om kleur te bekennen en om zijn geprikkeldheid ter beschikking te stellen van een zaak. Het is daarbij niet bepaald noodig om een kampioen te behangen met sterren en strepen, met een Union Jack, Roode Zon, of een andere vlag, een ander zinnebeeld. De hoofden en de ingewanden raken ook wel aan de kook, zonder de opwekkende middelen, waarvoor de stier als de gevoeligste doorgaat van alle viervoeters. Doch de ervaring heeft bewezen, dat de opzweepende werking, welke reeds een neutrale wedstrijd uitoefent op bloed en zenuwen, verhoogd wordt tot in een onberekenbare macht, wanneer de mededingers starten met een broekje of met een trui, die behalve een nummer, de duidelijke onderscheidingsteekenen draagt van de natie, waartoe zij behooren. Een probater truc om volksmenigten te galvaniseeren, om ze heroïsch te stemmen, om ze door het dolle heen te brengen, om ze hysterisch te maken als een neger-jazz-band, is totnutoe niet ontdekt. De eerste impresario, die de exalteerende eigenschappen begreep van een vlag, verdient misschien niet den titel van genie. Maar de manager, die ze vandaag nog niet becijferd heeft, is stellig een ezel.
De Tour de France levert een prachtig voorbeeld van het nut dat het nationalisme kan hebben voor de sport, en de sport voor het nationalisme. Op het eerste gezicht zou men meenen, dat een fietstocht van meer dan 4000 K.M., die over de Alpen loopt en over de Pyreneeën, toppen beklautert als de Galibier van 3242 meter, die de hobbelige keiwegen van Fransch Vlaanderen evenmin ontwijkt als de strategische passen van Savoje, genoeg eischt aan moreel en physiek uithoudingsvermogen om een publiek drie weken te boeien en aan te sporen tot objectieve bewondering. Dat was echter maar zoozoo. De lengte van den rit ging niet zonder eentonigheid en het herculische der inspanning trof slechts de kenners. Zoolang de pedaal-virtuozen, wier gemiddeld tempo wegens de enorme afstanden over geaccidenteerd terrein op de grenzen bleef van het slakkengangetje, hun kilometers verslonden terwille van de kunst, baarden spieren en peezen weinig opschudding. Het publiek, misleid door een afgebeuld uiterlijk, hield de renners een beetje voor halve garen en bekeek hen zonder veel welwillendheid. Ook toen de rijwiel-fabrikanten zich meester maakten van den Tour de France, ploegen in dienst namen, die hun firma verdedigden, de concurrenten kozen, betaalden, controleerden, ontsloegen of aanstelden als handelsreizigers en den wedstrijd exploiteerden als een buitensporige reclame-onderneming van athleten, troffen zij de volksverbeelding niet sterker dan Citroën of Bata dit vermogen. Want de rivaliteit van een paar merken, zelfs gesublimeerd door het geduld en de geestkracht van trek-ossen, vormt geen ideaal, waarvoor een menigte uit haar voegen raakt. Het moet echter gezegd worden, dat men toenmaals zeer tevreden was over de verworven resultaten. Men hoopte nauwelijks het bereikte enthousiasme ooit te overschrijden.
Eerst sinds 1930 beseffen deelnemers en toeschouwers de uitgestrektheid van het ontginbare gebied. In dat jaar kreeg Henri Desgranges, directeur van het sport-dagblad L'Auto en organiseerder van den Tour de France, zijn genialen inval. In plaats van heldhaftige enkelingen, in plaats van niet minder heldhaftige commis-voyageurs van rijwiel-fabrikanten, engageerde hij nationaliteiten. De renners werden onderverdeeld in Fransche, Belgische, Duitsche, Zwitsersche, Oostenrijksche, Italiaansche en Spaansche teams. De Tour veranderde niet. Met het vaartje van een goederentrein sukkelt hij over bergen en heuvels, dalen en vlakten. Maar de fietser is geen fietser meer. Hij werd de heraut van zijn volk. De buitengewone gezant. Langs de Belgische grens loopen alle Belgen te hoop om tusschen twee dikke rijen hun landgenooten te huldigen en aan te moedigen. In 't Oosten drommen de Duitschers en de Zwitsers samen. In 't Zuid-Oosten krioelen de Italianen, langs de Pyreneeën de Spanjaarden. Bij de contrôle ontvangt Guerra lof of blaam van een fascistischen vertegenwoordiger voor de afgelegde etappe. Op alle schuttingen en muren griffelt de uitheemsche bevolking den naam van hun favorieten landsman. Den gebarsten band wordt een politiek evenement, dat honderdduizenden passionneert. Onderwijl hangt heel Frankrijk aan de draadlooze telefoon, die werkt van den morgen tot den avond. Wie geen radio heeft, gaat luisteren in de herberg. Als Pélissier valt en zijn schouder ontwricht, als Archambaud uitgeput bezwijmt, worden er millioenen zuchten geslaakt en vloeken gesmoord. L'Intransigeant laat den tocht volgen door acht auto's. Paris-Soir heeft er tien op de baan. Laboratorium-wagens voor telefotografie, bureau-wagens voor de redactie, zend-stations voor de telegrammen en de gesproken reportage. De oplage der groote avondbladen verdubbelde en de verslaggeving beslaat drie heele pagina's. Er zijn humoristische, deskundige, analytische, synthetische, picturale,
impressionistische en toeristische verslagen. Snap-shots, aphorismen, verhalen op rijm, prognostieken, terugblikken, gedegen artikelen. De geheele krant en het geheele land zijn geconcentreerd op den Tour. Men heeft nooit zooiets gezien en ook nooit had men zooiets durven denken: Drie, vier naties, welke overstuur raken voor een paladijn op wielen.
Bestaat er tenminste nog een sport, een vak, een kunst, een bezigheid of een tijdverdrijf, waarin deze patriottische obsessie niet doordrong? Neen. De laatste tempel waar de rust, de sereniteit, de meditatie een beschermend asyl vonden voor de ondermaansche ijdelheden, de tempel van het kalme, wiskundige, geleerde en contemplatieve bridge, is ontwijd door profane twisten. Gij kent, vermoed ik, den heer en mevrouw Culbertson, grootmeesters van het Amerikaansche bridge en hun systeem? Culbertson's handleidingen worden hier verkocht als taartjes. Kent gij ook Pierre Bellanger, den Napoleon van het Fransche bridge? Hij heeft geen systeem en in het dagelijksch leven is hij uitgever van luxe-boeken, die o.a. de kostbaarste en volledigste editie publiceerde van Homerus' Odyssea. Behalve dat is hij de eenige op het wereldrond, die den handschoen kon opnemen tegen Culbertson.
Twee viertallen, gepresideerd door de Amerikaansche en de Fransche autoriteit, ontmoetten elkaar dus in de salons van het hotel George V, hetzelfde hotel, waar het Young-plan ontstond. Zij matchten drie dagen voor een uitgezochte schare van dames in geraffineerde toiletten, heeren met monocles, arbiters, tegen-arbiters, markeurs en officieelen. Op den derden dag, na 96 keer geven, had Frankrijk een voorsprong van 700 punten. Toen gebeurde het onheil. Een der scheidsrechters, belast met het overbrengen der kaarten, gaf aan het Fransche team een verkeerd spel, waarvan het gevolg was, dat de Amerikanen, die wonnen in de eerste zaal, ook wonnen in de tweede zaal. De fout, welke aan het equipe van Bellanger een schade berokkende van 500 punten, werd bij optelling eerst bemerkt na het 102de geven en verwekte een ongeloofelijk schandaal, begeleid door een onbeschrijflijk rumoer. Het Fransche gedeelte van het selecte gezelschap, dat in zijn clubs aan ridderlijke manieren gewoon is, verwachtte, dat Culbertson als echt gentleman en sportman zou zeggen: ‘Vergissing telt niet; laten wij de foutieve partijen overnieuw beginnen.’ Maar de Amerikaansche meester, zich beroepend op een artikel van het reglement, wenschte zijn onrechtvaardige winst te behouden en plaatste zich vierkant op het standpunt der oorlogsschulden: ‘Wat gewonnen is blijft gewonnen, hoe, dat doet er niet toe.’ De arbiters en de officieelen hadden twee volle uren noodig om de herrie te bedaren, welke deze opvatting ontketende onder het chicste publiek, dat het bridge ooit om zich vereenigd heeft. Het scheelde een haar of men sloeg aan 't vechten en een uitspraak, die de ontmoeting onbeslist verklaarde (met 31.244 punten voor Bellanger, tegen 31.050 voor Culbertson) beëindigde den match, maar niet den twist, de woede en de passies, welke door het mislukt Salomons-oordeel werden aangewakkerd.
Zou een dergelijke roovergeschiedenis en zooveel ergernis mogelijk zijn geweest in bedaardere tijden? Vermoedelijk niet. Maar zoo gaat 't te Genève, te Londen, te Parijs, en waar is de verstandige man, die alle internationale bridge-partijen stopzet?
[verschenen: 5 augustus 1933]