David en Goliath
Parijs, 26 Juni 1933
Op hare werven te Meulan aan de Seine heeft de Société Nautique de Chatou een vaartuig te water gelaten, dat volgens de meeste waarschijnlijkheid in de annalen der marine en der admiraliteiten een tijdperk opent, waarvan de datum onderstreept zal worden. Wij dateeren dus volledig: 21 Juni, dag van den zonne-stilstand; bewolkte lucht en malsch weer; buien over de grauwe rivier.
Het is een schip van zeer kleine tonnemaat, met den omvang van een flinke race-boot. Men zou het onder glas willen zetten in een museum, zoo sierlijk is het en zoo fijn afgewerkt. Een kunstvoorwerp. Met twee motoren van elk 1.100 P.K. loopt het gemakkelijk 90 K.M. per uur tusschen schuimkoppende golven; een snelheid, welke in geen enkele vloot gehaald wordt. Met zijn spitsen, wigvormingen boeg glipt de boot door alle netten, die kunnen worden uitgespreid om haar den weg te versperren. Haar equipage telt slechts vier man: Eén voor de machines, één voor het roer en twee torpedeerders. Want in haar kiel voert ze zeven torpedo's mee, die men lanceeren kan naar welgevallen. Dat is de merkwaardigheid: een torpilleur in zak-formaat; een notedop in record-tempo; glad als een aal; gemakkelijk hanteerbaar; betrekkelijk ongevaarlijk voor de bemanning, daar het schip van wege zijn snelheid en zijn petieterige afmetingen weinig trefkansen biedt aan kustbatterijen, oorlogsbodems of vliegtuigen; spotgoedkoop in aankoop en gebruik. Maar geladen met een vernielingspotentieel, waarmee het het grootste en zwaarst-gepantserde capitalship in den grond kan boren.
De ingenieur, die dezen waterduivel schiep, besteedde zeven jaar aan de ontwerping, de berekening, de vervaardiging, de voltooiing en de instelling van zijn juweel. Hij heet Barberou en had het genoegen te proef-varen onder contrôle van een admiraal, een schout-bij-nacht, den gezant eener buitenlandsche mogendheid, die de Dardanellen kurkte, maar faalde bij het Suez-kanaal, en voor verscheiden andere toeschouwers, die het beter vonden hun incognito te behouden. Ik zou wel de rapporten willen lezen, welke zij uitbrengen bij hun lastgevers te Londen, te Rome, te Angora en elders.
Wat denken zij van deze nieuwigheid, die hare bedreiging voegt bij het gevaar van onderzeeërs en vliegtuigen?
Aan den onderzeeër is steeds zijn karakter verweten van sluipmoordenaar, en alle smaling bewerkte niet, dat hij werd afgeschaft. De voorstanders van de duikboot antwoordden, dat zij ‘het wapen der armen’ was, een log, langzaam, kwetsbaar vaartuig, waarop men zich niet inscheepte zonder een provisie opium voor 't geval van pech, maar het eenige verweer van hen, wien het politieke of financieele lot niet vergunde om slagkruisers te bouwen. En het ‘wapen der armen’ blijft de zeeën verontrusten, de vloten ontzenuwen. Omdat het pas zal worden gesupprimeerd, wanneer het overtroefd is.
Met de vliegtuigen, eerlijk gezegd, weten de admiraliteiten, die haar macht vestigden op het kaliber der kanonnen en de dikte der blindeeringen, nog minder raad dan met de onderzeeërs. Een dreadnought is uit de lucht een prachtige schietschijf. Aan welke vloot zal het in een toekomstige oorlog veroorloofd zijn om rustig te ankeren op een verborgen basis, en tusschen dienst genoeglijk te tennissen, te voetballen, te musiceeren als de manschappen van Jellicoe op Scapa Flow? Geen enkele basis zal hare geheimen bewaren. Geen enkele reede zal beveiligd liggen tegen aanvallen van vliegtuigen. Tusschen 1914 en 1918 hielden zich de vloten schuil. In 19-zooveel zullen zij moeten vluchten naar onderaardsche grotten. Zijn de Fingals-Höhle groot genoeg voor een eskader als dat van Nelson en van Hood?
Gesteld dat er in den oorlog van 19-zooveel nog koopvaardijers uitstevenen; gesteld dat niet alle handelsschepen in de havens vernietigd worden door bombardementen uit den hemel; gesteld dat een der Deutschlands het ruime sop kiest om de geschiedenis te herhalen van den kruiser Emden, hoelang zullen zijn kapers-avonturen duren bij de tegenwoordige perfectionneering van vliegtuig en radiophonie? Misschien een week. Maar zeker geen veertien dagen.
Zonder het miniatuur-torpedo-bootje van Barberou werden de zeeën dus reeds bijster onbevaarbaar, de bases en de havens meer en meer onveilig voor de armada's, welke elk minstens één milliard gulden kosten, welker fabricatie jaren eischt en in één minuut verdelgd kunnen worden. Zullen wij ze nog ooit in slagorde zien, behalve op manoeuvres? Vermoedelijk niet. Zullen zij nog ooit met scherp schieten? Waarschijnlijk nimmer op een tegenstander. Welke mogendheid zal een kapitaal durven riskeeren dat in alle opzichten onvervangbaar is? Maar waarom zet dan Frankrijk een ‘Dunkerque’ op stapel waarvoor het honderd millioen gulden betaalt? Een beetje uit sleur. Hoofdzakelijk voor het prestige der vlag. Uitgezonderd enkele oude admiraals gelooft echter niemand dat de ‘Dunkerque’ ooit zal vechten.
Verbeeldt u nu even deze hachelijke, onverdedigbare posities verergerd door duizend torpilleurs in zakformaat, uitzwermend over nauwe plassen als de Middellandsche Zee, de Adriatische Zee, de Iersche Zee, het Kanaal, de Noord-Zee. Het getal schijnt buitensporig, doch zelfs voor gemiddelde mogendheden heeft het niets onmogelijks. Nu het model bestaat, wordt de vervaardiging een kwestie van industrieele outillage. Per stuk zijn deze waterhorzels niet duurder dan een groot vliegtuig, per duizend zijn ze goedkooper dan een linie-schip. Elk visschersplaatsje, elke kreek kan dienen als uitgangspunt. Door hun zeven torpedo's worden zij doodelijk voor onverschillig welken vijand; door hun menigte, hun snelheid, hun onzichtbaarheid zijn ze bijna onuitroeibaar. Individueel kunnen zij den sterksten kruiser aanvallen, in massa's vergen zij minder manschappen dan één slagschip. Men behoeft ze niet te sparen. Men kan ze bij tientallen in 't vuur werpen als bataljons. Zij glippen door alles heen. Geïsoleerd optredend of hun actie combineerend met een luchtvloot, in groepen of in beperkte afdeelingen, overal zullen zij de zeeën en de havens onhoudbaar maken. Ook mijnen hebben zij niet te vreezen. Ten eerste vanwege hun minusculen omvang; ten tweede omdat men in een oorlog niet ziet op vier menschenlevens en nog minder op den civielen prijs van het materiaal.
Welk transport, zelfs geconvoyeerd door dergelijke haaien, zal aan deze zeewolven ontsnappen? Beangstigende, ontmoedigende vraag voor landen als Engeland dat bijna al zijn voedsel, voor landen als Italië, dat bijna al zijn grondstoffen moet aanbrengen over water. In den volgenden oorlog, aangenomen dat hij gevoerd wordt met een beetje verbittering, zullen de zeeën verlaten liggen als woestijnen.
Maar wordt elke oorlog ter zee met dit strijdwerktuig niet ondenkbaar? Of levert het de Oceanen definitief over aan de anarchie der vermetelen, der waaghalzen, der brutalen die de halve wereld bezitten? De Iron Duke's, de Barham's, de Deutschland's, de Dunkerque's hebben hun toekomst achter zich. Hegemonieën, gegrondvest op den diameter van geschut, behooren tot het verleden. Het idee, verwezenlijkt door de Société Nautique de Chaton, rehabiliteert de kleinen, de zwakken, de middelmatigen, de ongefortuneerden.
Wat mag men de conceptie van Barberou verwijten uit een moreel oogpunt? Niets. Zijn miniatuur-torpilleur zal eigenschappen vorderen of wekken (zelfopoffering, initiatief, etc.), die tot de bewonderenswaardigste gerekend worden van den mensch. Uit welke overwegingen zou men dit instrument verbieden? Het beantwoordt geheel aan de idealen van Genève: gereduceerd formaat, weinig personeel, klein kaliber.
En zoo spot de geest, die blaast waar hij wil, met alle theorieën, plannen, programma's, conventies, deliberaties en menschelijke beschikkingen: het nietigste wapen blijkt het geduchtste. Maar is het een goede geest of een kwade die over de Seine blies? Is het orde of nieuwe wanorde waarvan hij de kiemen uitstrooit? Als 't ons geopenbaard was, zou men de werven van Meulan misschien gaan afbreken.
[verschenen: 19 juli 1933]