Een voorslag
Parijs, 23 Juni [1933]
Ware het mij vergund het woord te voeren op het Londensche Concilie der naties, ik zou spreken als volgt:
Er leven ongeveer 1800 millioen menschen op den aardbol. De Vereenigde Staten zijn toegerust om 700 millioen paar schoenen te fabriceeren. Niet alle tweebeenige en ongepluimde wezens gebruiken schoeisel. Op verre na niet. Er zijn een massa barrevoeters die het nog lang zullen blijven. Er is klompenvolk. Er zijn zuigelingen van blanken, gelen en zwarten. Het zal dus niet veel schelen of alle schoendragers der menschheid kunnen geschoeid worden door de U.S.A. Zoo er koopers overschieten of als er bijkomen, dan belet niets de Yankees om 1400 millioen of 2100 millioen paar schoenen te vervaardigen. Ze hebben het leder. Ze hebben de machines.
Dat is één kant van het wereldprobleem. Hoe wilt gij het oplossen zonder douaniers en zonder tarieven? Of zonder contingenten, daar in sommige gevallen tarieven niet eens baten? Tenzij 65 naties haar schoenfabrikanten (en haar arbeiders) ten ondergang doemen, zullen de V.S. twee derden hunner fabrieken moeten sloopen. En honderd, en duizend artikelen zitten in dezelfde pekel als de schoenen. Japansche gloeilampen b.v., vervaardigd onder omstandigheden, die elke concurrentie voor Europa en Amerika uitsluiten, verschenen op de wereldmarkt. Gij hebt de keuze tusschen een electrische peer, welke een kwartje goedkooper is, of een aantal werklieden op straat die zooveel duizenden guldens kosten aan ondersteuning en teren op het nationale vermogen. Daar is geen middenweg.
Andere kant van het probleem: de industrie doodde de industrie, de handel vermoordde den handel, met dezelfde ondoorgrondelijke imbeciliteit, waarmee sommige mieren haar eieren laten opeten door de larven van een vlinder, op wier vochtafscheiding zij verlekkerd zijn.
Toen Zwitsersche horloge-fabrikanten een quasi monopolie bezaten, stichtten zij fabrieken in de V.S. De Yankees moedigden deze industrie aan, breidden haar uit, beschermden haar. Heden klagen de Zwitsers, dat zij geen klanten hebben voor hun horloges. Coty beging dezelfde fout en jammert over dezelfde gevolgen. Ford bouwde fabrieken in Frankrijk, Polen, Rusland en elders. Hoe wil hij exporteeren, waar hijzelf fabriceert? Textiel-nijveraars verleggen hun bedrijf naar Engeland. Zij vergrooten hun zaak en sluiten een afzetgebied. Voor een kortstondige winst steriliseeren zij de toekomst. Men zou ontelbare voorbeelden kunnen citeeren van dezen vernietigenden roofbouw; van concurrenten, die uit den grond gestampt zijn in alle hoeken der aarde.
Bestaat er nog een natie zonder fabrieken? Neen. Zoodra een volk tot bewustzijn komt, zoodra het grenzen bezit, een beetje instructie en een beetje kapitaal, dat dikwijls geleend is, werpt het zich op de industrie. In alle technische hoogescholen van Frankrijk, Amerika, Engeland, Holland, Duitschland, studeert de spes patriae van vijftig naties. Van Afghanistan, van Perzië, van Turkije, van Indo-China, van Irak, van China, van neger-republieken, van Zuid-Amerikaansche staatjes. Ieder hunner heeft hetzelfde doel en wordt voor dat doel afgericht: vrijmaking van het buitenland, zelfstandigheid, industrieele autonomie. Waarom? Omdat industrie de basis werd van elke onafhankelijkheid. Men kan zich desnoods voeden met rauwe wortelen. Men kan zich echter nog slechts verdedigen met machines. De Arabieren, die geen enkelen gevangene kwartier verleenen, sparen het leven van een soldaat, die een geweer kan repareeren. En alle universiteiten kweeken vandaag gediplomeerde geweerherstellers voor de ‘inferieure rassen’.
Zoo werden en worden alom drakentanden gezaaid, die opschieten als strijdbare reuzen. Strijdbaar in dubbelen zin. Gevaarlijk voor het politieke evenwicht. Maar oneindig gevaarlijker voor de economische veiligheid. Tegen politieke avonturen zijn de roekelooze emancipeerders provisorisch beschermd door hun voorsprong en hun overmacht. Doch met welke middelen zullen zij zich verzetten tegen de commercieele en industrieele mondigverklaring der vrijgelatenen, der gelijkgestelden? En vooral: op grond van welke rechten zullen zij mededingers bannen, die zijzelf ten aanzijn riepen, opkweekten, leerden loopen, onderrichtten en in tallooze gevallen een uitzet verschaften? Ik zie noch de rechten noch de middelen.
Kunnen wij tenminste remmen, stoppen, omkeeren op doodspoor, dat eindigt in een stootblok? Er valt niet aan te denken. Aan de tijdgenooten van Washington verbood het egoïstische, doch wijze Albion de vestiging eener Amerikaansche industrie. Washington veroverde haar met de wapenen en constitueerde de V.S. De Independence Day zou misschien nooit gevierd zijn zonder de hulp van Frankrijk en een veto op de industrieele vrijheid was anderhalve eeuw geleden wellicht nog uitvoerbaar. Wie zou heden een dergelijk veto ook maar durven concipieeren? Hij zou in ernst moeten overwegen om meer dan de helft plat te schieten van het bewoonde aardrijk. En het netto resultaat zou nihil zijn.
Bij alle plannen, die wij maken, bij alle wetten, die wij ontwerpen en bij de sociale maatregelen, die wij treffen, zullen wij voortaan rekening moeten houden met een harde en onontkomelijke werkelijkheid: de ondergang van den internationalen handel. Het spreekt vanzelf, dat ik onder internationalen handel uitsluitend versta de uitwisseling van vervaardigde voorwerpen, fabrieksgoederen, producten van landbouw en veeteelt, welke onder een gegeven luchtgesteldheid kunnen gewonnen worden uit een gegeven bodem. Men zal natuurlijk altijd handel drijven in grondstoffen. Onder warme hemels zullen altijd gewassen groeien, welke voor gematigde luchtstreken onmisbaar en onvervangbaar zijn. De tropen zullen doorgaan met een ruim deel der wereld te proviandeeren. Zoolang de nooden van een blokkade (die tijdens Napoleon suiker leerde bereiden uit beetwortelen) landen als Frankrijk of Duitschland niet dwingt tot kunstmatige vervaardiging van petroleum, zal men de recepten van vloeibare brandstoffen - men kent er reeds eenige tientallen - in portefeuille houden. Maar alle internationale handel, die samenhangt met transformatie-industrieën, alle export, die berust op machines, waarmee een natie het aantal harer handen verduizendvoudigt, heel dit verkeer, waarop de macht steunt van verschillende groote mogendheden, schijnt voorbestemd te zijn om geleidelijk te krimpen en waarschijnlijk geheel of zoo goed als geheel te verdwijnen.
Op dit gebied sluiten wij een periode. Voor sommigen zal de evolutie een onherstelbare ramp zijn, voor anderen een voorbijgaand inconveniënt. Maar geen bergen goud, geen manipulaties der credieten en valuta's, geen bedriegelijke bankbreuken, geen regeeringsinterventies, geen openlijke of bedekte dumping, geen inflatie of deflatie, geen kanonnen zelfs zullen de evolutie verhinderen.
Hoe kan de wereld zich bij een geschapen toestand het snelst en het voordeeligst aanpassen? Hoe kan zij de 30 millioen werkloozen absorbeeren die voor een deel te wijten zijn aan de besluiteloosheid der gouvernementen, aan het talmen der beroepsoptimisten?
Niet door uitkeeringen aan leegloopers. De Engelsche dole is zuiver verlies aan kapitaal en moreel. Niet door particuliere liefdadigheid. Zij is een lapmiddel, vernederend en ontzenuwend. Niet door vermindering van arbeidsduur. Geen enkel Europeesch bedrijf kan haar dragen; in géén geval landbouw, scheepvaart en spoorwegen. Men zou trouwens spoedig merken dat een verkorting van den werktijd niet de geringste verlichting brengt. Nog minder de vierurige arbeidsdag der Amerikaansche technocraten: humbug en hersenschimmen.
Een redelijke, duurzame verbetering kan alleen voortspruiten uit den regel: het is billijk, noodzakelijk en normaal dat de jonge man werkt. Ledigheid is des duivels oorkussen. Een verstandige maatschappij moet tot elken prijs vermijden, lanterfanters te vormen. Geen enkel leven mag beginnen met de wanhoop eener onvermijdelijke nederlaag, met de mentaliteit van: wij, jonge kerels, zijn onnutte bijloopers, overbodigheden.
Dit degenereerende, dure euvel kan onmiddellijk verholpen worden.
Hoe?
Door een radicale verlaging van den leeftijd waarop de arbeiders in diverse landen pensioen ontvangen. Men zou kunnen beginnen met de grens te stellen op 45 jaar. Desnoods op 40 jaar. Al zou men zich gedwongen zien te zakken tot 35 jaar, onze dringendste zorg moet zijn, de revaloriseering der Europeesche jeugd.
Dit systeem is niet kostbaar, of slechts weinig kostbaarder dan de methode der uitkeeringen. Behalve dat het millioenen jonge mannen bevrijden zal van deprimeerende zelfkwellingen, van hopeloosheid en oproerige bevliegingen, behalve dat het aan millioenen onzer naasten een rechtmatig gevoel zal hergeven hunner menschelijke waarde, behalve dat het de maatschappelijke verhoudingen zal harmoniseeren en onze eigen gewetens zal stillen, heeft dit systeem het onschatbare voordeel dat het arbeidsreserven schept voor de betere tijden waarnaar wij ondanks alle bekommernissen moeten blijven trachten.
[verschenen: 15 juli 1933]