Een afmaking
Parijs, 15 Juni 1933
De U.D.E., of Union Douanière Européenne, zou in opdracht van den Volkenbond bij de Londensche wereldconferentie een memorandum indienen, handelend over het nut en de mogelijkheid van groote, internationale openbare werken. De speech, waarin Edouard Daladier voor de vergadering der 66 of 67 naties het Fransche standpunt uiteenzette, sloeg hetzelfde thema aan. Het idee van absorptie der werkloosheid door het scheppen van arbeidsvelden scheen er dus goed voor te staan. De plannen waren ontworpen door een associatie welke in 1927 was opgericht onder auspiciën van een der knapste economisten, Charles Gide, en een der aanzienlijkste staatslieden, Aristide Briand. De plannen werden gesteund door het gouvernement der Republiek. Bijgevolg bestonden ernstige vooruitzichten dat zij gefinancierd zouden worden onder garantie van de Banque de France.
Om een massa redenen was dit niet naar een iegelijks zin. De zwartkijkers zagen reeds het Fransche goud langs slinksche afvoerbuizen gedraineerd naar andere oevers dan die der Seine. Smeedde men driedubbel geblindeerde kluizen en sloten die de volmaaktste inbrekers-uitrustingen tarten (Pierre Hamp beschreef ze nauwkeurig in La Mort de l'or) om het edele metaal te laten vervlieten met den hocus-pocus van een Sesam welke de kelders wagenwijd zou openen? Opgepast! Daladier is te weinig orthodox in geldzaken en te dubbelzinnig om hem te vertrouwen. Sinds zijn thesaurie in 't nauw zit, heeft Londen vat op hem. Hij is in staat een gulden te wagen om een stuiver te winnen.
De oorsprong van zulke geruchten blijft altijd duister. In den verwoeden guerilla, welken de volkeren voeren, kunnen zij zelfs geïnspireerd zijn door Daladier in eigen persoon, die het als bedreven staatsman niet onraadzaam acht, beladen met de kluisters zijner publieke opinie, te verschijnen voor de belagers van zijn steen der wijzen. Behalve het ‘programma van internationale werken’ dat een verdacht pendant leek van de door Neville Chamberlain geconcipieerde grootscheepsche crediet-operaties, recommandeerde Daladier eveneens de veertig-urige arbeidsweek, die niet de allerminste kans heeft, aangenomen te worden door de Fransche patroons. Wie zich in zoo flagrante oppositie plaatst tegen belangen die hij vertegenwoordigt en tegen stroomingen welke hem terdege bekend zijn, doet dat niet per ongeluk of uit onverstand. Hij omhelst een denkbeeld om het des te beter te smoren.
Wellicht schilder ik Daladier macchiavellistischer dan hij verdient. Het ontbreekt hem niet aan handlangers noch mankeeren er vrijwilligers in Frankrijk om met of zonder zijn voorkennis, achter zijn rug, tusschen de schermen, een positie te ondergraven welke gekozen was als alibi tegenover het buitenland. Misschien zijn alle coïncidenties die men sarcastisch en argwanend registreert te wijten aan het bloote toeval. Men kan evenwel niet loochenen dat de rollen van actie en reactie, van stoom en tegenstoom, van pro en anti, van gif en tegengif, perfect geëquilibreerd zijn in de Republiek, wanneer men gadeslaat hoe de Fransche Premier te Londen plannen voorspiegelt van ‘Grands travaux internationaux’ terwijl dezelfde week de gekwalificeerde ontwerpers dier plannen, het studie-comité der Union Douanière Européenne, met voorbedachten rade en in koelen bloede worden afgemaakt te Parijs.
De U.D.E. is geëxecuteerd volgens alle regelen der Kunst. Keurig werk, vlug en degelijk. Eerst een voorspelletje om het genootschap, dat sinds eenigen tijd niets van zich had laten hooren, in het geheugen terug te roepen en op den voorgrond te brengen der actualiteit. In de salons van den Quai d'Orsay, welwillend afgestaan door den minister van Buitenlandsche Zaken, die een der eere-presidenten is van de U.D.E., vierden de met eereteekenen overladen leden de nagedachtenis van hun vereerden stichter. In plechtige stilte wordt een gramofoon-plaat afgedraaid met een redevoering van Aristide Briand. Zoodra de melodieuze warme en loome bariton herleeft op het zwarte eboniet, schalt uit de zaal een forsche stem die den fono overschreeuwt en hem verantwoording vraagt voor de misdadigheid eener blinde politiek. De levende interrumpeert den doode. Verschrikt stuiven de luisteraars op uit hun pieuze aandacht, omsingelen den onderbreker, leveren hem over aan de gewapende macht en keeren terug tot hun instrument. Maar de wijding was verbroken door een schandaal dat niet te sussen viel. Want men belast niet den eersten den besten met zulke delicate zendingen als de afsnauwing van een overleden profeet. De indringer bleek Georges Gaudy, auteur van een paar der aangrijpendste boeken die over den oorlog geschreven zijn.
Dat was de proloog welke het drama inleidde. Maurice Pujo, hoofdredacteur der Action Française, deed een ontdekking. Hij volgde een telefoon-draad, die geacht werd te leiden naar No. 60 van de Rue Taitbout, waar de bureaux gevestigd zijn der U.D.E. Met dat adres echter correspondeerde niet het in de gidsen vermelde telefoon-nummer. Het nummer (Anjou 83-31) liep uit op No. 16 van de Rue Chauveau-Lagarde. Waarmee gaf dit nummer aansluiting? Met de Parijsche kantoren van Otto Wolff, een der magnaten van de Duitsche Schwerindustrie en een der geldschieters van Hitler. Beide ondernemingen, de U.D.E. en de etablissementen Otto Wolff hadden niet alleen gemeenschappelijke telefoon, behuizing en personeel, maar regelden hun kosten uit dezelfde kas. De Parijsche gevolmachtigde van den Duitschen ‘kanonnenkoning’ fungeerde tevens als penningmeester der idealistische en pacifistische Union Douanière Européenne! De secretaris-generaal der U.D.E., een zekere Lucien Coquet, oude, door de wol geverfde intrigant, was met huwelijksbanden verbonden aan de firma Wolff. Wat echter de combinatie, die per slot van rekening een onschuldige, vreedzame familie-zaak had kunnen zijn, onafwijsbaar compromitteerde, was de verzwarende bijzonderheid, dat alle politieke aangelegenheden van den Duitschen industrieel en van de U.D.E. behandeld werden door Dr. Stern-Rubarth, een der voormalige chefs van het bekende en beruchte nieuws-agentschap Wolf. De anti-fransche tendenties van dezen propagandist gingen dermate de perken te buiten, dat een zeer bezadigd, bezonnen politicus als Henry de Jouvenel (vandaag gezant te Rome) de opruiing van Dr. Stern-Rubarth in den Franschen Senaat karakteriseerde als ‘een ware aanslag tegen den menschelijken geest’.
Na zulke onthullingen, die onweersproken bleven, kon de U.D.E. beschouwd worden als doodelijk gewond, doch de omstandigheden eischten dat zij den genadeslag ontving in een opzienbarend relletje. Dit geschiedde twee dagen voor de opening der Londensche Conferentie. Yves Le Trocquer, senator, oud-minister, eigenaar van een aantal hoogovens, mijnen en staalfabrieken, effectief president der U.D.E., voorzitter van het Fransch en van het internationaal studiecomité, had een bijeenkomst belegd waarop het onderwerp van den dag besproken zou worden: De groote nationale en internationale openbare werken, die een noodzakelijke aanvulling zijn der economische en tarifaire ontwapening welke men te Londen zal organiseeren. Er waren hoogstens 150 menschen in de zaal, welke in de buurt lag van een politiepost. Le Trocquer meende zich onder vrienden en kennissen te bevinden. Rustig stak hij van wal met den gebruikelijken welkomstgroet. Maar de eerste zinsnede stokte onvoltooid in zijn keel. Een stem als een klaroen doorsneed de nauwelijks aangevangen rede: ‘U zult hier niet spreken, meneer Le Trocquer, agent van Otto Wolff en huurling van Duitsche kanonnenkoningen.’ Onder den strijdkreet ‘Vendu! A la porte!’ bestormen twintig jonge lieden het podium, bevuilen de zwaar gedecoreerde leden der U.D.E. die de estrade sieren, met een inktkoker en wonden den president aan de kin. Twintig anderen jagen het publiek op straat. Een derde groep ontsteekt rookpotten en werpt stinkbommen. Als de karwei, die slechts enkele minuten duurde, geëindigd is, rukt een compagnie agenten aan en neemt 18 ordeverstoorders in arrest. De gevangenen worden getrakteerd op een uiterste ruwheid, gaan allen, niettegenstaande de nieuwe, humanitaire wetten op de ‘individueele vrijheid’, in de voorloopige hechtenis, welke het ergste geboefte voortaan bespaard wordt. En den volgenden dag vermeldt de Parijsche pers, welke opstootjes, betoogingen,
straatgevechten regelmatig doodzwijgt, de knokpartij der U.D.E. in vette letters op haar eerste pagina's.
Deze zijdelingsche, ongewone reclame voor een alledaagsch incident versterkt nog mijn vermoeden, dat de geheele torpedeering der U.D.E. een doorgestoken kaart is die gespeeld werd met medeweten van de voornaamste leden der Fransche regeering. Ik geloof niet, dat een gezaghebbende associatie, onpluis gemaakt door enkele boekaniers, zes jaar kan huizen op een valsch en verdacht adres zonder dat een welgeordende, van verklikkers ruim voorziene politie gealarmeerd wordt. Zoolang de U.D.E. alleen maar masselde onder Europeesche vlag, liet men haar betijen. Maar nu ze, prat op haar prestige, vertrouwend op haar bondgenooten en speculeerend op hersenschimmen, in haar memorandum raaskalt over ‘massieve aanwending van werkloozen zonder onderscheid van nationaliteit, massieve aanwending van industrieele leveranties, vrijgesteld van inkomende rechten, massieve mobilisatie van wereldcredieten gealimenteerd door de budgetten van leger en vloot’, nu de U.D.E. tegelijk de welvaart, het goud en de veiligheid bedreigt van Frankrijk, breekt men de poppen en hen die de touwtjes trekken liever slinksch, onverhoedsch en elegant den nek.
Voor zulke netelige en noodzakelijke expedities doet de Republiek steeds beroep op het kranige vrijkorps der royalisten. En nooit tevergeefs. De troepen van Maurras en Pujo zijn discreet, moedig en het vaderland getrouwe. Nimmer vragen zij loon en geduldig laten zij zich ranselen door de klabakken. Overal waar een beslissing moet worden afgedwongen, beklimmen zij de bres onder het motto: France d'abord. In dienst der Republiek leggen zij de grondslagen hunner Monarchie. Welk een harmonieus geheel! Welk een wijs beleid bij twee tegenstanders, die geen van beiden dupe zijn en elkaar onverpoosd bekampen!
[verschenen: 13 juli 1933]