Canossa
Parijs, 10 Juni [1933]
Hoe snel en hoe gansch kan alles veranderen! Maurice Pernot, die de lezers van verschillende invloedrijke, bijna officieuze tijdschriften en kranten op de hoogte houdt over de stroomingen der buitenlandsche politiek, gaf deze week een boek uit, dat hij betitelde: Het Duitschland van Hitler. De inkt is nog vochtig, de inhoud kan niet ouder zijn dan vijf weken; de voorrede dateert van Mei 1933. Om een boek te redigeeren, te zetten, te corrigeeren, te reviseeren, te drukken, te binden en rond te sturen lijkt een goede maand niet te veel. Hij meende dus actueel te zijn omstreeks Hemelvaart; en schreef woordelijk:
‘Hitler stelde zich buiten de wet en hij heeft zijn land gesteld buiten de wereld: dit is een onmetelijk nadeel, dat hij toebrengt aan Duitschland, maar dit is een onmetelijke dienst, welken hij, zonder het te willen, bewijst aan de wereld, die beter is ingelicht ook over enkele essentieele punten der internationale situatie en sterker overtuigd geraakte van de noodzakelijkheid zich te verdedigen tegen de inbreuken eener natie, die zoo weinig maalt om haar eigen recht en het recht van anderen en die niet aarzelt tezelfdertijd de civilisatie te verloochenen, de vrijheid en den vrede.’
Dat klonk haast bezadigd in de dagen, toen de Kamer met algemeene stemmen een leerstoel stichtte voor Einstein, toen beroeps-pacifisten manifesteerden tegen Duitsche films, toen demonstraties tegen de joden-vervolgingen recette maakten, toen men vlaggen met het haken-kruis achtervolgde als contrabande en signaleerde als teekenen aan den hemel. De excommunicatie van Pernot klonk zelfs mak naast de krijgshaftige verklaringen van Edouard Daladier over ‘Frankrijk dat de laatste loopgraaf verdedigde der Europeesche vrijheden’. In deze loopgraaf marchandeerde Daladier het Pact der Vier.
Men kreeg inderdaad een juister besef van den internationalen toestand. Maar wie bond in? Wie wijzigde zijn gedragslijn? Wie bakte de zoete broodjes? Niet Hitler, de outlaw en out-cast. In het begin van Juni bevonden zich alleen te Parijs 25.000 Duitsche uitgewekenen, onder wie 3200 Israëlieten. Geen enkele is teruggekeerd. Heinrich Mann, die de Nationaal-Socialisten een bende mislukkelingen noemt, publiceert zijn venijnigheden in de Dépêche de Toulouse en in Marianne, de politieke en litteraire organen der radicalen. Herriot is het stellig met hem eens. Ook Daladier. Niet minder Boncour. Het geheele ministerie, de complete pers en alle kiezers. Reeds twee bladen zijn gewijd aan de belangen van vluchtelingen of uitgestootenen: De Anti-Nazi en Le Droit de vivre, voor de helft geredigeerd in het Fransch, voor de helft in 't Duitsch. Juist deze week berichtten zij, dat de dirigent Otto Klemperer uit zijn Berlijnsch ambt ontzet werd, omdat hij Jood is, hoewel volstrekt geen Karpaath. Dat is geen pogrom. Zeker niet. Het is slechts één van de duizend of tien duizend Dreyfus-zaken, welke Duitschland luchthartig en ongehinderd expedieert, terwijl één enkel vermoedelijk onrecht, één geïsoleerd geval als de Affaire-Dreyfus, Frankrijk voor meer dan tien jaren kon splitsen in twee vijandige, haatdragende kampen en onder het volk veeten wekte, welke nog niet geluwd zijn.
Zoo iets onderstreept diametrale verschillen. Bedenkt even, dat het geheele Fransche regeerings-personeel fanatiek Dreyfusard is. Het geloof in de onschuld van den joodschen kapitein bleef tot heden een criterium van vrijzinnigheid, een vereischte voor den echten republikein, een waarborg van loyauteit. Hitler fantaseerde niet heelemaal, toen hij in Mein Kampf schreef, dat Frankrijk doeleinden steunde, welke worden nagestreefd door een oligarchie van Joden. Israël oefent een diepen, stagen invloed uit op de oriënteering van het Fransche bestuur. En niets toont duidelijker de lengte van den door Frankrijk tusschen Paschen en Pinksteren afgelegden weg dan dat de Duitsche Führer op voet van gelijkheid treedt in een Europeesch verbond en een program kan handhaven, dat zoo schreeuwend contrasteert met de mentale vorming van den typischen Franschman.
Het Pact der Vier, waarop dit Fransch Canossa uitloopt, is oneindig minder gewichtig om wat het bevat dan door het feit zijner aanvaarding. De inhoud, die zoo onschadelijk mogelijk gemaakt werd, gelijk Herriot zei, mag tot op zekere hoogte beschouwd worden als een succes der Parijsche diplomatie, maar de toestemming tot een verdrag van ‘verstandhouding en samenwerking’ met twee hartgrondig verfoeide fascismen, beduidt een onmiskenbare achteruitgang voor de ideeën, welke belichaamd worden door de Fransche Republiek. Men kan dit onpartijdig constateeren, zonder vreugde of spijt. Men kan echter niet stilzwijgend voorbijgaan dat de leuze waaronder Frankrijk den wereldoorlog gevoerd heeft (‘voor de democratie’), dat het ideaal van Benjamin Franklin, van La Fayette, van de geheime genootschappen die de revoluties voorbereidden der achttiende en negentiende eeuw, dat alle humanitaire beginselen, geproclameerd op barricaden en slagvelden, in het Pact der Vier een nederlaag lijden, een Waterloo, dat de moreele resultaten der overwinning van 1918 liquideert en wegvaagt.
Zoo oordeelt Mussolini over den Vierbond, Mussolini die sinds den Marsch naar Rome in quarantaine geplaatst was door de regeering van Parijs, zoo bekijkt Hitler het eerste verdrag dat hij sluit, Hitler die in Mei nog gold voor een hors-la-loi. Zij laten een document parapheeren dat hun veel discussies belooft en zeer weinig tastbare winst. Maar dat het Pact het symbool is eener capitulatie, een historische datum, het einde van een tijdperk, kalmeert hun ongeduld, en vergoedt ruimschoots het gemis aan een realistisch werkplan, aan een rechtstreeksch resultaat. Zoo wordt tenslotte het Pact geschat door de meerderheid der Fransche pers, Kamer en Senaat. Zij hadden met genoegen een verdrag verworpen waarvan niemand het nut begreep, en welks zorgvuldig gepurgeerde tekst een duplicaat scheen der statuten van den Volkenbond. Elk merkbaar risico was uit de zes artikelen verwijderd. Hun formuleering, hun punten, komma's en verzwegen accenten boden niet erger stof tot machinaties, misverstanden of hinderlagen dan menig ander protocol. Het behelsde evenveel uitwegen, omwegen, ontduikingskansen, interpretatie-mogelijkheden, verschuivings-middelen, als ieder soortgelijk gezegeld stuk. Het was een neutrale formaliteit geworden, een beleefdheid, een etiquette.
Het Parlement had dit papier kunnen homologeeren zonder geestdrift, maar ook zonder omslag en zonder discussies. Wat zat dan den afgevaardigden dwars? Wat konden zij 't moeilijkst verkroppen? Niet het slechte humeur van Polen en niet de angsten der Kleine Entente. Maar de negatie, de vermindering welke het karakter van twee der Hooge Contracteerende Partijen insloot voor het Fransche geloof, voor het officieele dogma, voor de tradities en het apostolaat der Sorbonne, der Ecole Normale, van het Collège de France, en de overige universiteiten, waar sinds menschenheugenis het liberalisme gedoceerd wordt en de liefde voor de vrijheid. Daladier poogde het Pact te rechtvaardigen door een verwijzing naar de monarchie en de revolutie die niet terugschrokken voor verbintenissen met staatsvormen welke zij afkeurden. Deze compromissen zijn inderdaad alledaagsch. Zoowel Daladier echter als de afgevaardigden beseften ten volle dat de monarchie en de revolutie nimmer een deeltje harer overtuiging hebben geofferd aan een monsterverbond zonder dat belangrijke voordeelen de verloochening compenseerden. Welke profijten bezorgt het Pact der Vier aan Frankrijk? Niemand ziet ze; geen sterveling kan ze gissen. Te Genève, op de ontwapeningsconferentie, tegenover Amerika, overal stond Frankrijk één tegen drie. Geïsoleerd tegen zijn mede-teekenaars Engeland, Italië en Duitschland. Waarom zou het Pact deze verhouding wijzigen? Er bestaat geen enkele reden voor. Men zal daar één blijven tegen drie, zooals elders. Met dit ongunstige verschil dat Frankrijk zich een beetje eenzamer en zwakker zal voelen, zonder bondgenooten, zonder satellieten, zonder sympathiseerenden.
Eervol te zwichten na een byzantijnsch debat is evenwel de opperste zaligheid van de onderhandelaars waarover Frankrijk beschikken kan. Volgens deze trieste gewoonte heeft het Fransch gouvernement zich met zijn uiterste krachten verdedigd en bezweek toen tevreden en gedwee. Het zei niet ja. Het durfde geen vierkant neen wagen. Na een ongehoorde pressie van Engeland onderwierp het zich aan den Vierbond als aan een ‘diktat’. Met wrevel, met afkeer, met onwil. De houding waarmee het Pact wordt ingewilligd voorspelt de weldaden welke men ervan verwachten kan. Doch Mussolini en Hitler hebben hun zin: hun moreele revanche. En de rest is voor de volgende ronde.
[verschenen: 1 juli 1933]