Burgers vereenigt U
Parijs, 2 Juni [1933]
Op den eersten Juni-morgen te negen uur is met een vertraging van vijf maanden het budget gestemd voor het loopende boekjaar van het Fransche Staathuishouden. Zevenmaal is de begrooting heen en weer gegaan tusschen Kamer en Senaat. Wat de heet-gebakerde doordraaiers van het Palais-Bourbon de eene week breed hadden opgeschept, werd de volgende veertien dagen door de koude kaaimannen van het Palais du Luxembourg netjes weggepoeierd. Hoewel zeven galgvol is, zooals men vroeger zei, had dat lanterfantende op-en-af best tot Kerstmis kunnen duren, als de ontvanger slechts geweten had wat hij moest aanvangen met onze aanslagbiljetten, welke hij bij gebrek aan de noodige gegevens niet kon invullen. Het was tenslotte de ambtenaar, aan wien de inning der inkomsten is opgedragen, die een einde stelde aan den parodistischen muizen-en-kikvorschen-krijg tusschen de Tweede Kamer en de Eerste. De regeering sloeg hun harlekijnsche steekspelen gade met een lodderoogende neutraliteit. Haar onzijdigheid beduidde misschien dat zij niet weet wat zij wil, niet wil wat zij weet. Maar zeker ook, dat zij geen lust had om zich den toorn der eenen of der anderen op den hals te halen en eronder te vallen. In beide Kamers heerschte diezelfde heilzame vrees voor een gouvernements-crisis, welke het budget (en de aanslagbiljetten) verschoven zou hebben tot September. Dat maakte geneigd tot schipperen. Want de schatkist is leeg tot haren bodem, het crediet morsdood en wie wil leenen?
De eindsom van dit langdradig geharrewar is een uitgaven-lijst van 49.270.710.242 francs tegenover een inkomsten-raming van 45.645.851.509. Er zou dus een fatsoenlijk deficit resten van 3.624.858.733, indien de elasticiteit van beide posten zich bewoog in gelijke richting. De uitgaven echter streven van nature omhoog, de inkomsten omlaag. De eenen vlieden het middelpunt, de anderen zoeken het. En als de Staat wikt, de onderdaan beschikt, omdat alles ondersteboven ligt. Om te protesteeren tegen de ‘fiscale verplettering’ heeft Parijs deze week 380.000 groote en kleine, rijke en arme winkels gesloten. Zelfs de kellners plaatsten hun stoelen met de pooten in de lucht, als op 't sluitingsuur. Rond de wielerbaan van het Vélodrome d'Hiver vergaderden 50.000 neringdoenden, de grossiers hand in hand met de detaillanten, de juwelier unaniem met den groentenboer. Wie matiging adviseerde of afwachten werd uitgejouwd door een helsche meerderheid. Kent gij een makker schaap dan den middenstander? Produceerde de natuur ooit gedweeër wezen dan den winkelier? Terwijl anderen de tronen omverwierpen, wachtte hij steeds achter zijn gesloten luiken de beslissingen van een voorloopig bewind. Het is een beroerd symptoom als deze zachte schapen de draaiziekte krijgen en over het heele Fransche territorium een middag lang dien handel stop zetten, in Lyon, Marseille, Bordeaux, Rijssel, en overal gelijk te Parijs. Een veeg teeken wanneer deze platonische goedbloeden en traditioneele aanhangers der orde, in den regen bakkeleien met politie. Het staat nergens geschreven, dat zij de overhand zullen behouden wanneer de regeering vaderland en republiek in gevaar verklaart, de gendarmerie op hen afstuurt en de ‘profitariërs’ tegen hen mobiliseert. Maar nooit marcheerde de uitgezogen burgerij zoo mooi in 't gelid en al zou het straatplaveisel rustig blijven, de excessieve verbittering der betalers kondigt onfeilbaar aan dat de belastingen op
verre na niet zullen binnenvloeien zooals het parlement ze berekend heeft. Gummistokken, blanke sabels en deurwaarders dekken geen tekort en vullen geen kas. Het deficit zal zonder eenigen twijfel aanzienlijk hooger zijn dan de som die men huichelachtig voorwendt, de drie-en-een-half-milliard waarmee de regeering en afgevaardigden hun onwil aantoonen, hun onbekwaamheid, hun fiasco en hun bangheid.
Waarom werden de groote en kleine notabelen dermate woedend dat zij menigten kunnen samenroepen welke alle arbeidersbetoogingen in aantal en verbetenheid overtreffen?
Het is niet zeker dat de Staat, die roover, hen leegplundert volgens een tarief dat verhindert uit te blazen, en op verhaal te komen. Niemand kent den maximum-last waaronder een economisch organisme bezwijkt. Die last verschilt voor elke natie en hangt af van honderd omstandigheden welke het aanpassingsvermogen bemoeilijken of vergemakkelijken. Het is ook niet zeker dat de reserves der belastingschuldigen gevoelig aangesproken zijn of dat de billijke grenzen eener penitentie waarmee een gouvernement zijn onderdanen mag laten boeten voor perioden van weelde, overschreden werden. Het is daarentegen zeker dat de massa der aangeslagenen zich bereid toonde om zwaardere contributies te aanvaarden op geen andere voorwaarde, dan dat de geldmiddelen van het land beheerd zouden worden volgens beginselen die de onaantastbaarheid garandeerden van het staatscrediet. Het is zelfs absoluut zeker dat de betalende klasse pas overhelde tot strijd, toen een half jaar financieele politiek van het in Mei 1932 gekozen parlement en een half jaar woord-breuk van diverse ministers, die zich formeel verbonden hadden tot een onmiddellijke saneering, alle hoop op een redelijk en noodzakelijk herstel der financiën verijdelde.
De minoriteit, die het bedrijfskapitaal fourneert aan den Staat, zou toestemmen om zich tot over de ooren te laten villen, mits een normale nuttigheids-coëfficiënt gewaarborgd wordt. Want de betalende burger beseft uitstekend dat oproer tot de paardenmiddelen behoort, die erger kunnen worden dan alle kwalen te zamen. Zijn instinct echter, zijn temperament van zakenman, van cijferaar, van uitmikker en uitweger, is sterker dan zijn opportunisme en zijn gemakzucht. Hij ziet dingen die hem dood ergeren, die hij onmogelijk verduwen kan. Hij wil een gezond beheer betalen doch geen janboel welke nimmer zal rendeeren. Daarvoor slooft hij niet. Gaarne ondergaat hij de periodieke aderlating voor den Staat, maar het walgt hem om zijn geld te storten aan een naamlooze vennootschap tot afpersing, wier eenig doel ligt in een algemeen bankroet en die niets probeert om dit bankroet te vermijden. De conversieleening, 't vorig najaar uitgegeven tegen 100, doet vandaag 82! Liever alles dan zulke schade en zulke schande.
Hij verdijt 't om zich langer te laten knevelen door een Administratie die op geen 60.000 man na kan zeggen hoeveel ambtenaren zij in haar dienst heeft. In de ministeries, in de staatsbedrijven, in de arsenalen tiert het parasietisme, de verspilling, de diefstal, de corruptie, het fooien-systeem, de opgeschroefde rekeningen. Men ondervindt het dagelijks. Men vertelt elkaar ongehoorde staaltjes van verkwisting, van beurzensnijderij, van omkooping, van vervalsching. Regelmatig blijven deze misbruiken ongestraft. Niets wordt beproefd om ze te onderdrukken, of ten minste te verbergen. Een dagblad als Le Matin, een weekblad als Gringoire hebben sinds zes maanden speciale rubrieken van feiten die het vuur aan de schenen leggen. De Italiaansche luchtvaart, waarvoor men beweert te beven, kost één milliard, de Fransche twéé. Voor de helft van den prijs heeft Italië een even goede, en zelfs een betere marine dan Frankrijk. De Sociale Assuranties, die milliarden pompen om millioenen te distribueeren, zijn een kolossale en omslachtige flesschentrekkerij. Toen de Kamer vroeg hoeveel gemiddelde interest het kapitaal opbracht, dat de Assuranties beheeren, antwoordde de minister onnoozel en oprecht, dat men duizend uren noodig zou hebben om 't te becijferen! Zoo gaat het in alle ministeries, in alle ondernemingen, welke de Staat drijft met de penningen van den onderdaan. Zij leven voor hun personeel, niet voor de gemeenschap. Geen enkele werkt normaal en rationeel. De meesten functionneeren tegen den draad. Nergens bespeurt men een wensch, een streven tot verbetering, tot verstandige commercialiseering. Overal stuit men op onwil, wanbegrip, egoïsme, domheid, verwaande tyrannie. En middelerwijl zakten de 3% staatsfondsen in één jaar tijds van 73 tot 66, en de 4% 1917, allebei basissen van het nationaal vermogen, van 90 tot 77.60, terwijl de vlottende schuld over 't zelfde tijdsverloop steeg van 5 tot 24 milliard.
Sinds de klasse der geldschieters zich verdrukt, geminacht en bedrogen voelt, constitueert zij zich tot een lichaam, dat ondanks de listige dissociatie-pogingen van het gouvernement, voortdurend hechter aaneensluit en organischer samenstemt. Door dit overprikkelde lichaam vloog een opwelling van kwaadheid, toen het vernam, dat het zeer précaire evenwicht van het budget (zijn budget!) en het ‘excedent van credieten’, zooals men het deficit gedoopt heeft, verworven was: met 24.7% nieuwe belastingen, 22% conversie van fondsen, 22% besnoeiing op de nationale verdediging, 26% exceptioneele hulpbronnen en ongeveer 5% op het huishoudgeld van den Staat. Deze belachelijke, paskwillige 5%, deze eenige eigenlijke, werkelijke bezuiniging kon slechts gestemd worden, omdat recalcitrante en nog niet geheel verdwaasde socialisten een partijscheuring kozen boven het risico eener regeerings-crisis.
De Staat is niet meer wat hij vroeger was, sinds hij zich verzichtbaarde in een syndicaat van ambtenaren, die het gezag bekleeden, de macht uitoefenen en eigenwillig het geld verteren. Eertijds was de Staat een mystieke, ontzagwekkende, ontoegankelijke entiteit, vertegenwoordigd door een president, een college van ministers. De syndicaten der staats-profitariërs hebben deze autoriteit verwereldlijkt, ontheiligd en ontwijd tot een delegatie van meneeren met een bolhoedje en een colbertje. Zij boezemen niet den geringsten eerbied in, en, hoewel zij de agenten commandeeren, ook geen schrik. Zij bezitten nog de macht, doch verloren het aureool. Wat echter vermag hun macht zonder het geld der burgers, die hen salarieeren? Als zij weigeren te luisteren, zal men hen fnuiken, knotten, verbrijzelen, met de geëigende middelen en ongeacht de gevolgen.
In Frankrijk sproten alle revoluties voort uit economische, financieele, fiscale conflicten. Het budget werd gestemd, doch een revolutie is onderweg. Niets kan haar tegenhouden. Behalve een gouvernement, dat zich energiek zou scharen aan den kant der gerevolteerden. Maar dat is onwaarschijnlijk en ook dat reeds veronderstelt een radicalen omkeer.
[verschenen: 28 juni 1933]