Een eerste Victorie
Parijs, 15 Mei [1933]
‘Mare nostrum’ zeggen de Italianen van de Middellandsche Zee, alsof zij Romeinen waren uit de dagen, dat Marseille Massilla heette. ‘Onze zee’! Zij hebben het langen tijd gedeclameerd als een ode, gezongen als een aria. De Franschman spotte ermee, omdat Briand werkte aan een Confederatie der Europeesche Staten. Den vorigen zomer bewees de staf der Italiaansche marine, dat, wanneer ‘onze zee’ nog gedeeld moest worden met een ander, de vloot van Rome er ontegenzeglijk de baas speelde. De admiraals van het schiereiland, die alle formaliteiten aan hun Appenijnsche laars lappen, zetten het geval uiteen als een rekensom op het schoolbord. Achter de kanonnen van pantserkruisers en flottieljes zonden zij een konvooi van Tripoli naar Tarente en boorden het in den grond ondanks de bescherming van zwaar en licht geschut. Mussolini woonde persoonlijk de manoeuvres bij aan boord der Aurora: de dageraad was opgerezen over Mare nostrum.
Zoo tenminste werd het thema der krijgsoefeningen uitgelegd door de strategen van Parijs. Zij lazen Algiers in plaats van Tripoli, Toulon in plaats van Tarente. Zij zagen hun verbindingslijnen afgesneden met het Noord-Afrikaansche land dat legerkorpsen voortbrengt en mondvoorraad; de havens geblokkeerd van den Golf de Lyon; de toevoer-buizen dichtgeklemd van reservoirs die zij onmogelijk kunnen missen.
De les was hard en nuttig. Er viel niet aan te denken, het was zelfs pure waanzin om een oogenblik te veronderstellen dat een transport ongehavend 700 kilometer zee kon doorklieven in de nabijheid van machtige en offensief georganiseerde vijandelijke steunpunten. Maar middelerwijl zwoeren de Italianen bij hoog en bij laag, dat de historie van het vernietigde konvooi vooral had aangetoond, hoe kwetsbaar hunne communicatie was met Tripoli en welk een dringende behoefte hun zeemacht had aan versterking. Het zou komiek zijn, wanneer men om zulke grappen lachen mocht. Want Tripoli is geen menschen-reservoir en geen voorraadschuur met zijn één millioen vierkante kilometers oppervlakte en één millioen aantal inwoners. Een vergelijking tusschen deze magere, weerspannige woestijnen, en Marokko, Algiers en Tunis raakt kant noch wal.
De Franschen lieten zich niet bedotten. Een diplomaat discuteert ernstig over de klaarblijkelijkste dooddoeners en de grofste kluitjes in het riet. Een commando echter, aan welks waakzaamheid goed en bloed zijn toevertrouwd eener natie, rekent alleen met de werkelijkheid en met de evidentie. Het valt zwaar om inferioriteit te bekennen tegenover een opgeblazen mededinger en het is moeilijk om een veld te ruimen, dat men sinds eeuwen betwistte aan geduchtere tegenstanders. Maar het is nog gevaarlijker om verstoppertje te spelen met een voldongen feit. De Italianen brachten 12 lichte kruisers in de vaart, de Franschen hebben er in dienst of op de werf tot dusverre 6. Hoe men de cijfers ook draait, op de route tusschen Algiers en Toulon beduiden zij een strop. Men passeert en men arriveert, maar in welken toestand en met welke verliezen? Pas verleden jaar concipieerden de Franschen kleine, snelle, welgewapende ‘escorteerders’ van 600 ton. Zij komen in 1934 op stapel. Wanneer zullen zij slagvaardig zijn en talrijk genoeg om het overwicht te herstellen? Het evenwicht immers is niet voldoende zoo de vlag ongehinderd wil wapperen boven elke lading. En vandaag is er onderwicht omdat men zelftevreden de kracht der fascistische expansie gekleineerd heeft, omdat een ignorant parlement en een apathisch publiek zich paaiden met holle woorden. Het omgekeerde evenwel, een kundig parlement en een imperieuze openbare meening (men kan ze beiden fabriceeren) ware misschien nog nadeeliger geweest. Stellig is de Fransche admiraliteit niet verplicht zich te storen aan Rome. Doch een mogendheid die verlangt om in goede verstandhouding te leven met Groot-Brittannië en die zich niet de wisse vijandschap op den hals wil halen der Engelsche vloot, handelt wijs door zekere afmetingen en een zekere gevechtswaarde ter zee nimmer te overschrijden en slechts uit de verte te benaderen. Als deze maatstaf niet bestond zouden Mussolini's voetzoekers gauw zijn uitgeknald.
Georges Leygues die de nieuwe Fransche vloot bouwde (en bouwt) heeft dus geen keuze. Hij kan Corsica, waar men uit- en inloopt als op een duiventil, ommetselen tot offensieve basis en hij kan Bizerte, dat even dreigend als het oude Carthago de toegangen der Tyrrheensche zee bestrijkt, maar tot nu toe slechts defensief werd ingericht, uitbreiden tot een operatie-front dat zoowel Sicilië beheerscht als Sardinië. Hij zal niet durven en het zou hem niet geraden zijn. Wanneer hij Rome opsluit in een meer, hij zou ook Malta afzonderen van Gibraltar. De Middellandsche Zee is niet groot en vol klippen. Men zeilt er gemakkelijk de kooi lek. Een bescheiden maar eigendunkelijke onderneming krijgt er spoedig het air van onverdraaglijken grootheidswaan. Verbeeld u even dat Frankrijk sprak van ‘onze zee’ en dienovereenkomstig maatregelen trof. Het zou zijn konvooien niet alleen moeten dekken tegen Italië doch ook tegen Engeland.
Wijl de fascistische vloot afdoend bewezen heeft dat de bevaarbaarheid van het water samenhangt met haar welgezindheid, en wijl de Fransche admiraliteit zich over die welgezindheid niets inpraat, haar veel te duur geprijsd ziet, en niemand wil ontstemmen of ergeren, is het verkieslijk om beenen te maken en schoot te gaan naar elders. Als de aanvoerders oud zijn en gepensionneerd zal men in hun gedenkschriften lezen hoe zij de verhuizing hebben opgevat en wat zij verkropten toen zij bakzeil haalden voor een concurrent die zijn eerste overwinning viert zonder gevecht. Zij ontwijken den strijd. Zij blazen den terugtocht en ontruimen het terrein alvorens een schot gelost te hebben. Welke nederlaag is de bitterste: die men lijdt in een eerlijken kamp of die men vooruit erkent zonder den durf om haar te wagen? De burger, redeneerend over ‘souvereine rechten’ geeft zich van deze nuances zelden rekenschap. De commandanten daarentegen, de officieren, kwartier-meesters en equipages die zich vergewissen hoe een agressieve buurman hen verjaagt van een zee en haar schoonveegt, ondervinden de vernedering in elk bevel dat zij geven en in elke order die zij uitvoeren. Zij bukken. Zij grimmen. Maar de neutraliteit van Engeland wordt slechts gekocht voor zulken prijs.
Het programma der Fransche vlootmanoeuvres van Mei-Juni bevestigt dezen nieuwen status quo en licht hem toe. De oefeningen ontwikkelen zich langs de Atlantische kusten van Afrika en in den noordelijken Oceaan. De troepen-transporten vertrekken niet meer van Algiers naar Toulon. Zij worden geacht te koersen van de Marokkaansche havens naar Saint- Nazaire, en, vergeleken bij het vroegere traject, een omweg af te leggen van meer dan duizend kilometer. Smaldeelen beschermen het vertrek in Marokko en de aankomst in de monding van de Loire, van de Gironde en den inham van La Rochelle. Een eskader bewaakt de Straat van Gibraltar en bestrijd een vloot en flottieljes, die door de engte trachten te ontsnappen uit de Middellandsche Zee. Alle krachten worden gemobiliseerd, alle admiraals en schout-bij-nachts, de vloten van Brest en van Toulon, de kustverdediging van Marokko, de Oceaan-oevers van Bayonne tot Lorient, de gansche zeemacht.
Het spreekt vanzelf dat in de werkelijkheid van een conflict de operaties alleen uitvoerbaar zijn wanneer Engeland zich onpartijdig houdt. De Franschen voelen zich van die onzijdigheid zoo goed als zeker, daar het in de lijn ligt eener realistische politiek om de eerstkomende botsingen zóó te combineeren, dat er na enkele ontmoetingen geen andere overwinnaar en geen andere noemenswaardige weerkracht overblijft dan de buitenstaander. In dit opzicht is de vorige oorlog totaal voor Londen mislukt. Doch een volgende proef kan beter slagen.
Met de Italianen zal Frankrijk voorzichtiger omgaan dan met dynamiet, te meer wijl hun opgewondenheid als systematisch beschouwd wordt. In April hebben zij een postzegel uitgegeven van 1,25 lire, welke Italië voorstelt omringd door Sicilië, Sardinië en Corsica. In een hoek van het vignet strekt zich tusschen een groep fascistische bijlbundels een hand uit met de blijkbare bedoeling om het laatste eiland te grijpen. De post welke tot de regeeringsbedrijven behoort stempelt dit annexionisme derhalve met een onloochenbaar officieel cachet.
Er bestaan landen die dergelijke manifestaties niet zouden dulden. Ik weet niet of Frankrijk verstandig handelt met zijn lijdzaamheid. De provocaties worden hier genegeerd met dezelfde bewonderenswaardige en onverstoorbare kalmte als de evolutie van het Hitler-phenomeen. Men slaapt evenwel met open oogen.
[verschenen: 7 juni 1933]