In den Millioenen-kuil
Parijs, 8 Mei 1933
Hoewel Pierre Hamp minstens elk jaar een deel laat drukken van zijn roman-cyclus De Nood der Menschen (La Peine des Hommes) kwam zijn naam slechts zelden voor op dit Parijsch memoriaal, dat tracht om niets te verzuimen. De eenige keer, dat hij vernoemd werd, als ik mij niet vergis, was naar aanleiding van een brief aan den rubber-koning Octave Homberg, waarin hij deze nog wassende verschijning de geschikste middelen suggereerde om vat te krijgen op een politieke persoonlijkheid, met name Pierre Laval. Het epistel werd gerold, in facsimilé gereproduceerd, en maakte meer gerucht dan al zijn letterkunde. Tot [op] zekere hoogte was dit billijk. De boeken van Hamp zijn goed, maar niet best. Zij behandelen met een licht socialistische tendentie de maatschappelijke en industrieele vraagstukken die verband houden met de wol, het vlas, het linnen, de weefgetouwen, den spoorweg en andere beroepen. De auteur is meestal interessant, doch niet vaak boeiend. Hij mist de tongen der engelen en bovendien de liefde. Misschien zullen de lezers van 1980 zich verheugen over een document dat volledig, overzichtelijk, vrijwel onpartijdig en accuraat een tijdvak schildert, waarin alle beloofde gouden bergen een muis baarden. Voor ons, die de bevalling bijwonen, lijkt het relaas der krampbevingen te zakelijk, te notarieel en ook een tikje dor.
De jongste aflevering ‘La Mort de l'or’ verschilt in toon en stijl weinig van de reeks der vijftien voorgangers. Zij overtreft hen daarentegen verre door de singulariteit van het onderwerp, dat speelt onder bankiers, die totnutoe even gesloten waren als hun brandkasten. Zooals de Banque de France haar kelders 28 meters onder den grond groef en beschutte achter betonnen muren van 5.50 meter dikte, zoo leeft de groote financier verborgen, buiten het bereik onzer courante gedachtenkringen en verbeeldingswereld. Wij kennen de geld-bereiders hoogstens anecdotisch: op hun yacht of in hun kasteel; als maecenas of als philanthroop; als eigenaars van renstallen of als gevers van recepties. Soms ontmoeten wij hen als gevangenen tusschen twee agenten, als hoofdpersonen van een onontwarbaar proces. Nooit zien wij hen op hun kantoor, in hun bedrijf, aan de telefoon, voor hun bloknota, rondom de ‘corbeille’ der Beurs, waar zij zich trouwens slechts vertoonen bij gewichtige gelegenheden. Van alle menschen-types zijn zeker degenen ons het minst gemeenzaam, die zich aan den oorsprong bevinden van elke moderne activiteit. Omdat koningen en bedelaars, helden en avonturiers, goden en duivelen, slaven en vrijen, priesters en profeten, edelen en ambachtslieden vanaf de oudste tijden in woord en steen zijn uitgebeeld, voelen wij ons min of meer vertrouwd met hun psychisch mechanisme, verwant met hun sfeer, met hun aard. Deze kennis verhoogt zelfs in onvermoeide mate ons vermogen om op hen te ageeren. Zij was een middel tot contact en daarom een middel tot invloed.
Wat echter weten wij van hen op wie het geloof berust (want crediet komt van credo) onzer materieele zekerheden? Zoo goed als niets. Gelijk lange eeuwen de bronnen van den Nijl, zoo ontsnapten zij aan de waarnemingen. Gelijk antieke despoten onttrokken zij zich aan de blikken van het profane vulgus. Overal bespeuren wij hun macht maar zij gebruiken haar incognito. Zij laten aan de regeeringen en aan de parlementen de illusies van het bewind, de genoegens van het interview, de hulde der film-operateurs, het applaus der volksmenigten. Doch zaagt gij ooit op het witte doek de gelaatstrekken der Frankforters, die aan Hitler de laatste en zwaarste loodjes verschaften, van de Milaneezen die Mussolini bedrijfskapitaal bezorgden, van Horace Finaly, die almachtig is op den Quai d'Orsay en in den Balkan? Hoeveel Franschen kennen zelfs maar Finaly's naam? Wat wist de gansche wereld van Ivar Kreuger alvorens hij stierf? Al die magnaten isoleerden zich op een gebied dat wij nimmer naderen. Over het ensemble hunner natuur, hunner gedragingen, hunner reflexen, en dikwijls zelfs over hun ware identiteit tasten wij in het volmaaktste duister. De dalaï-lama en de eenhoorn zijn ons familiairder dan Baron Brincard van het Crédit Lyonnais of Moreau van de Banque de Paris.
Zij zullen mysterie blijven en ongenaakbaar totdat de Schrijver, de Scriba, aan wien men vroeger brieven dicteerde op den hoek eener straat en die van oudsher raadselen ontsluierde voor den medemensch, zijn verhelderende aandacht wijdt aan de geblindeerde kaste, aan dit nog onbestudeerde en stellig onbeheerschte krachtveld. Zulk een Schrijver fluisterde Octave Homberg zonder eenigen twijfel de confidenties in van zijn nederlaag en zijn rampspoed. Want Pierre Hamp, zeer gelieerd met den man die 52 vennootschappen bestuurde en rusteloos werkend 7 dagen per jaar kon besteden aan elk zijner ondernemingen, verliet hem niet toen alles hem ontzonk. Aan dezen financier valt dezelfde eer te beurt als aan de onttroonde en verstooten monarchen der tragedies. Een dichter schenkt hun verknochtheid, medelijden, opbeuring, inhoud en zin. Als de verslagene fouten beging, Hamp koopt ze ruimschoots los met het portret dat hij van hem teekent in het leege huis der Rue du Général d'Andigné, waar van al zijn rijkdommen en schittering niets overschiet dan een sinds zes maanden onafgehaald bed, twee gloeilampjes van vijftien kaarsen, en Job, gekneusd, gepleisterd, verziekt, gebroken, beursch, berooid en beroofd, dezelfde Job moderne tijdrekening, die de delta van Tonkin had uitgebaggerd, die honderden kilometers spoorweg opende en onmetelijke stukken grond bevruchtte van Cochinchina. Verlaten en verraden door iedereen, zelfs door zijn naaste familie, kruipt hij rond in die holle woning tot zij geveild zal worden.
Hij gaf er Pierre Hamp menige onwaardeerbare tip en kostelijke wenken. Het eigenlijke thema van La Mort de l'or - het goud der Banque de France dat door zijn opstapeling, inertie en zelf-verhitting roest-verschijnselen toont - is een beetje kinderachtig en onaannemelijk, ook als men het symbolisch opvat. Gelijk een kunst-parel gekweekt wordt rondom een onbeduidend punt, zoo ontwikkelt dit boek zich uit een artificieel gegeven, en gelijk de oorzaak van het paarlemoerstof hinderlijk blijft, zoo schaadt het pueriele, ietwat ongerijmde grond-idee dezen roman. Doch de kiem is hier niets, het milieu alles. Een thema mag schraal zijn, wanneer de begeleiding het tekort ophaalt. Men moet dit verhaal niet lezen om de intrige, maar als een fabel om de moraal. Het is buitengewoon instructief om met een gids als Octave Homberg, die er menig uur gesleten heeft en niet maar wat fantaseert als journalisten, de onderaardsche tempels te bezichtigen der Banque de France. Niet de kleinste bijzonderheid ontbreekt aan den inventaris; het gewicht der kluisdeuren, de structuur der sloten, die inrichting der hulp-keukens; men vindt er alles. Het is nog instructiever om met een eerste-rangs specialist als Homberg een Beurs-séance bij te wonen op een dag dat de effecten dwarrelen als in een cycloon, om een toertje te doen door de kantoren, de registers, de hoofden en de harten der magnaten en makelaars die zijn rivalen waren. Zij worden voluit geciteerd met naam en toenaam, de grooten en de minderen. Hij slaat niemand over. Hij legt uit hoe 80 millioen 20 stuivers kunnen worden, licht in over de verarming der Rothschild's, over de veeten tusschen regeerende huizen, over het favoritisme of het onmenschelijke toeval dat de verdisconteerbaarheid van een papier kan beïnvloeden. Daarenboven, en voor de variatie, leidt Pierre Hamp u rond door de bureaux der politie, het armoedige laboratorium van een chemist en de tuinen van een sanatorium voor zenuwlijders. De beschrijving van
het Parijsche politiewezen, zijn methoden, beginselen en intenties, zijn openbaar en occult alvermogen, is even uitvoerig als impertinent. Zij is ook geruststellend. Men krijgt den indruk dat de naamlooze vennootschap Parijs in haar huidigen vorm nog geruimen tijd zal rendeeren en voortbestaan.
Het frappante van dit boek, geïnspireerd door een geruïneerde en geredigeerd door een marxist, is, dat het elke anti-kapitalistische strekking vermijdt. Homberg heeft geen rancunes en Hamp vergeet zijn theorieën. De roman klinkt natuurlijk zeer onaangenaam voor de betrokkenen en zou een paar dozijn dagvaardingen wettigen. Men gaf er de voorkeur aan om hem dood te zwijgen daar hij waarschijnlijk geen enkel onjuist feit behelst, geen enkele conclusie uitstrooit welke niet conformistisch is. Misschien beseft men ook nergens beter dan in bankiers-kringen hoe broodnoodig en onmisbaar een objectieve studie werd van een vak waarin sinds tien jaren ongehoorde vergissingen, onvoorzichtigheden en excentriciteiten begaan zijn. De ongedisciplineerdheid der financiers, hun overmoed, hun roekeloosheid, hun kortzichtigheid welke zij hielden voor breedheid van visie, hun hebzucht heeft meer geld gekost en meer verwoestingen aangericht dan de wereldoorlog. Dit kan niet duren en dit mag niet herbeginnen. Zonder een klaar begrip van de oude misslagen zal men nieuwe niet ontwijken. Men zoeke het abuis echter niet in de cijfers, doch in de menschen die de cijfers gewild en geregeld hebben.
Gnôthi seauton, beitelden de Grieken in het fronton van het Delphisch orakel. Ken Uzelf. La Mort de l'or is voorzoover ik weet het eerste werk waarin een financier poogt dezen raad loyaal te volgen.
[verschenen: 31 mei 1933]