Willen en kunnen
Parijs, 29 April [1933]
De lampions langs de oevers van den Potomac zijn uitgebrand. Muziek en toasten vervlogen in het lawaai, dat elken dag afreist naar de sterren. Een laatste blik uit de transen van het Empire State Building over Manhattan in den luister der ondergaande zon. De avond valt in het Alpengloeien der wolkenkrabbers. Wat is dat alles vermetel en overweldigend. De mensch wordt sprakeloos, de dichter die in Herriot sluimert begint te fluisteren. Is het mogelijk dat deze versteende geometrie vergaan moet als Babylon en Ninivé? Binnenkort? Onder onze oogen? Wat is dat alles benauwend als de mateloos vergroote zuilen van een kerkhof. Er mankeeren slechts cypressen van vijf honderd meter. Hij huivert alsof er een koude wind opstak en verjaagt het visioen in een uitroep van verwondering.
Hij keert terug en een vlaag van melancholie golft hem vooruit. Wij zijn slecht ingelicht, maar lezend tusschen de regels der telegrammen en communiqué's, doemt ons de gedachte op welke de woorden verbergen. Onze voelhorens zijn geoefend door vier jaren oorlog en een systematische verbloeming der gebeurtenissen. In de interpretatie der teksten, die een soort van helderziendheid is, hebben wij een ongelooflijke vaardigheid bereikt. De regeering en de kranten kunnen geen geheimschrift uitdenken, waarvan we niet den sleutel bezitten.
Vandaar de melancholie, de bezinning, het groote zwijgen als in de tweede symphonie van Mahler, bij de nadering van 't gericht. Wij raden dat de tocht van Herriot vergeefs was. Het is evenwel niet de rechtstreeksche, momentane tegenvaller die ons kwelt. Al behielden wij een sprankje hoop, wij hebben hem voorzien. Wij zouden ons glimlachend erover heenzetten, omdat wij wenden aan teleurstellingen, omdat wij als 't ware erop rekenen. Doch ditmaal kregen wij de duidelijke gewaarwording, dat wij nu niet, en nimmermeer, en onder geen enkele omstandigheid, en op geen enkele voorwaarde, met de Vereenigde Staten zullen accordeeren. Het heden ligt versperd en ook de toekomst. Dit wil zeggen, dat wij veroordeeld zijn tot heldenmoed of ondergang. Misschien tot beide.
Franklin Roosevelt, die met de blijhartigheid van den stoïcijn, twee kruisen op de schouders draagt - zijn eigen en dat van Amerika -, Roosevelt is een dapper en kranig man. Zoo dapper en kranig hij echter schijnt, geen driemalen ging de volle maan op over zijn presidentschap of hij had de voornaamste zijner beloften en beginselen verloochend. Niet omdat hij huichelachtig is. Tot men bewijzen levert van het tegendeel zullen wij gelooven aan de oprechtheid, welke op zijn trekken weerspiegeld ligt. En niet omdat hij onstandvastig is of beïnvloedbaar, sloeg hij om als een weerhaan. Maar omdat de stuurman en de kapitein de eersten zijn, die het geweld ondervinden van den storm, welke een land naar den chaos drijft.
Zeker is Roosevelt ook een eerlijk, verstandig en rechtschapen man. Hij begrijpt de situatie van Frankrijk en van Europa. Hij kent de fouten van zijn volk, dat onbeschaamd Eau de Vichy gefabriceerd heeft, porcelein van Limoges, Parijsche modes, Vlaamsche kant, en dat onder alle vlaggen, zelfs de zwarte der kapers, en met alle methoden, zelfs die der gauwdieven, vecht om de alleenheerschappij van den wereldhandel. Hij beseft uitstekend dat onze arbeiders moeten leven; dat wij geen veertig millioen Europeesche bedelaars kunnen maken om twintig millioen Amerikaansche werkloozen de geneugten te verschaffen van hun hoogen standaard; dat wij het bankroet der V.S. niet kunnen verhoeden door ons als remplaçant te stellen. Inderdaad, dat is veel gevergd. Hij wordt er week van en geheel verteederd. Medelijdend kijkt hij ons aan. Hij overstelpt de Fransche delegatie met minzaamheden en hartroerende complimenten. Zoo wordt de Paasch-os opgetuigd met groen; men steekt hem madeliefjes in de neus-gaten, anemonen in de ooren. Men slacht hem met attenties. Men voelt zich een beetje raar en treurig. Doch er valt niets aan te doen. Hier helpt geen lievemoederen. Tot elken prijs, al ware het een judas-prijs, moet Amerika exporteeren. Het moet!
Stelliger nog mag men Franklin Roosevelt beschouwen als een humaan en vredelievend man. In den vrede, heeft Herodotus gezegd, begraven de kinderen hun ouders, in den oorlog begraven de ouders hun kinderen. Wie is dwaas genoeg om het een te verkiezen boven het andere? Gewis niet de president der V.S. En zoo goed als Winston Churchill, zoo goed als Lord Grey, zoo goed als ieder redelijk wezen, zoo goed als de schurken zelf die op een gelegenheid loeren, weet hij dat het leger en de wapenen van Frankrijk op 't oogenblik de eenige schrik, de eenige bescherming zijn die den oorlog van ons afweren. Niettemin poogt Roosevelt met dezelfde listen, dezelfde pressies als zijn voorganger, om de Fransche bewaking te verzwakken, te verlammen, om de hekken te openen voor de ruiters der Apocalyps. Waarom? Verbaas u niet. Een oorlog, welke de laatste reserves zou vernietigen onzer moreele en materieele zelfstandigheid, is profijtelijker dan alle schuldvorderingen en alle economische concessies. De vertegenwoordigster van het linksche orgaan L'Oeuvre, die een volkomen vertrouwen verdient en voortreffelijk geïntroduceerd is, heeft een aantal leden geïnterviewd van den Amerikaanschen Senaat. Verschillenden verwittigden haar dat de V.S. meer voordeel zouden trekken van een oorlog in Europa dan van een algemeenen vrede. Zij citeert de namen van drie dezer Senatoren, die, welwillend of onbesuisd, ons reeds taxeeren als Chineezen. Het zijn de heeren Loys, La Follette en Mac Gregor. Zij denken waarschijnlijk even edel en menschelijk als Roosevelt. Maar nood breekt hemelsche en aardsche wetten. Hoe hoog moet de export-nood gestegen zijn om bekentenissen te ontlokken, welke meer dan tien jaren Amerikaansche politiek onthullen als een misdaad!
Herriot verkeert in 't zelfde geval. Hij heeft steeds naar het beste gestreefd met een warm, genereus gemoed. Hij ziet 't ontstellende, onbepeilbare cataclysme der V.S., dat nog lang niet uitgewoed is, en zucht. Met heel zijn milde en lyrische inborst snelt hij de Yankees ter hulp. Zooals Roosevelt de Schulden zou willen schrappen, zoo zou hij ze willen betalen. Doch hoe? Met wat voor geld? De Schatkist is uitgeput en leent in Londen. De onderdanen zenden ultimatums. Het is prettig om te zwichten voor een innemende natuur als Roosevelt maar men moet het eerst kunnen. Er zijn spanningen waarbij alles kraakt. Waarbij ja hetzelfde wordt als neen. Natuurlijk kan Herriot den franc verlagen en het goud distribueeren. Men kan altijd failliet gaan. Wat echter blijft er dan over van een munt, welke zeven jaar geleden besnoeid werd tot één-vijfde harer waarde? Natuurlijk kan hij de tarieven verminderen of een douane-vacantie beloven. Wie zal er bij gebaat zijn wanneer de landbouw en de industrie hun reden van bestaan verliezen en elke vitale substantie opdroogt? Van alle mogendheden int Frankrijk de laagste rechten. Gij weet welk een beteekenis hier de wijnteelt heeft. Welnu. Op elken hectoliter geimporteerden wijn heft Frankrijk 84 francs. Australië 1770. Rusland 1426,30. Italië 146,50. Holland 246. Portugal 1100. Engeland 490,65. Roemenië 365,25. Duitschland 192 voor witten, 270 voor rooden. Bulgarije 1225. Lithauen 1250. Spanje 104. Hongarije 213... Zonder commentaar. In één jaar tijds heeft Engeland zijn inkoopen in Frankrijk met meer dan drie milliard francs gereduceerd en een balans positief gemaakt welke sinds menschenheugenis deficitair was. Het spreekt vanzelf dat Frankrijk nog een beetje dieper kan zakken. Tot de boeren hun belastingbiljetten bij den ontvanger terugbrengen op rieken en hooivorken; tot handelaars en industrieelen ze retourneeren per post. Of tot een der buren zonder risico een oorlog kan
verklaren.
Zoo wordt Roosevelt voortgezweept, Herriot achteruitgeworpen door denzelfden dwang. Beiden hebben excellente bedoelingen. Zij vermogen niets, letterlijk niets tegen elementen, losgebroken als in een oud verhaal, toen ze nog ontboeid werden door de goden, over een aardrijk waarvan rede, billijkheid en recht verdwenen zijn. Kampen of crepeeren. Er is geen keuze meer. Geen speling meer. Want dit is juist het ijzingwekkendste: Wanneer Frankrijk en Europa hun grenzen wagewijd openzetten voor den Amerikaanschen invoer, zou Amerika niettemin ten gronde gaan omdat Europa in een ommezien geruïneerd zou zijn.
[verschenen: 24 mei 1933]