De meening van den Staf
Parijs, 24 April 1933
Generaal Debeney, die zeer nauwe relaties onderhoudt met het opperbevel, heeft in de Revue des Deux Mondes een studie gepubliceerd over ‘De eischen van het oorlogsmaterieel’ welke zoowel het standpunt preciseert van den Franschen staf tegenover de ontwapeningsconferentie als zijn zienswijze betreffende de strijdvoering der toekomst. Men kan er een menigte lessen uit trekken, vooral waar de auteur de conclusies en deducties overlaat aan den lezer. Men kan er eveneens uit afleiden hoe de nieuwe periode der Geneefsche parlementeeringen zal verloopen en eindigen. Want sinds Duitschland geregeerd wordt door een kanselier die zich luidruchtig beroemt dat hij nimmer de hand drukte van een Franschman, leent het civiele bestuur een veel gewilliger oor aan de suggesties van het legercommando, welks moreele positie aanzienlijk verbeterde. Daladier sloot met Weygand een provisorisch bestand. De roze en roode pers staakte haar hatelijkheden of aanvallen tegen de ‘gegalonneerde bruten’ zonder wier wapenen de dierbaarste liberale en humanitaire beginselen op 't oogenblik evenveel zouden tellen in de Europeesche balans als een aas op de oude waag, dat is 0.048 decigrammen.
De woordvoerder van het hoofdkwartier gelooft weinig aan een overrompelings-oorlog, in vollen vrede ontketend door een beroepsleger, dat plotseling oprukt met een formidabele uitrusting. Deze krijgsvorm behoort tot de mogelijkheden, doch levert niet het gevaar op dat een natie het meest te duchten heeft. Volgens Generaal Debeney is een guerre à échéance tegelijk waarschijnlijker en bedenkelijker. Veronderstel een gouvernement in dienst van nationale aspiraties welke het slechts met geweld kan verwezenlijken. Het kiest voor die verwezenlijking een vasten vervaltijd. Laten wij zeggen drie jaren. Gedurende deze drie jaren zal het zijn oorlogsvoorraden compleet omwerken, hernieuwen, aanvullen. Het schaft zich de beste en modernste modellen aan die verkrijgbaar zijn. Terzelfdertijd onderwerpt het zijn industrieele mobilisatie aan een volledige revisie. Het koopt grondstoffen. Alle fabrieken die in aanmerking komen voor de vervaardiging van oorlogsmaterieel (en bijna de geheele vredes-industrie) ontvangen de speciale machines welke hare transformatie vereischt. Deze werktuigen worden in 't geheim gemonteerd. Een of twee maanden voor den gekozen vervaldag gaan zij draaien en geven den aanvaller een dubbelen voorsprong. Zijn industrieele mobilisatie, welke onder normale omstandigheden twaalf maanden vergt, is voltooid terwijl de tegenstander haar nog beginnen moet. Zijn stocks van krijgstuig, geperfectionneerd, gemoderniseerd, overvleugelen in kwaliteit en kwantiteit het potentieel van den vijand die teert op ouderwetsche voorraden. Zulke achterstanden haalt een leger zelden of nooit in.
Eerste consequentie: Bewaar en behoud de voorraden. Daar zij een belangrijk tijdverlies en een technische inferioriteit moeten dekken, kunnen zij nimmer groot genoeg zijn voor een land als Frankrijk, dat geen enkele reden of neiging heeft om zich toe te bereiden voor een ‘oorlog op termijn’.
Andere consequentie: Een redelijke contrôle mag zich niet bepalen tot de opslagplaatsen, tot de feitelijke wapenen, maar moet zich, wil men niet vroeg of laat dupe worden, uitstrekken over de totale industrie.
Derde consequentie: Elk land, dat fabrieken bezit (van welken aard ook) is potentieel gewapend. Elk land zonder industrie is weerloos. Men verdedigt zich met de stocks. Maar men overwint slechts met de productie van materieel. En zoolang een groot land over meer machines beschikt dan een klein land zal er noch gelijkheid noch hechte vrede bestaan. Welk een vooruitzichten!
Even weinig als aan een overrompelings-oorlog gelooft Generaal Debeney aan den fabel van ‘een nieuwen Alexander’. Het tafereel van den jongen en bezielden veldheer, die aan 't hoofd van een weergaloos gewapende, meesterlijk afgerichte kleine keurbende zegevierende logge en ontzenuwde volksmassa's voor zich heen drijft als een troep onschadelijke marskramers, werd eertijds geborsteld door den fameuzen Generaal Von der Goltz. Tot stichting van het buitenland werd het doek kortelings opgepoetst door den niet minder fameuzen Generaal Von Seeckt, die daarvoor uit onnoozele Fransche monden het etiquet ‘geniaal’ kreeg. Debeney wil niet hooren van deze theorie, die berust op eenzijdige koloniale ervaringen. Zeker bedwingt een regiment van 't Vreemdenlegioen een rijk als Indochina. Maar zoodra de inboorling welgewapend en geoefend is als de troepen van Abd-el-Krim in 't Marokkaansche Rif, moet men legers en arsenalen mobiliseeren om bloedige verliezen te voorkomen. De Duitschers overigens verwarden zelf nooit hun theorie met hun practijk. Tot matelooze verrassing van Joffre, die drie weken noodig had om het mirakel te aanvaarden als een feit, vielen zij België binnen met reservekorpsen, welke zij boud in de eerste linies plaatsten. Zij vertrouwden noch op Alexander, noch op keurbenden, maar uitsluitend, evenals Napoleon, op het numerieke overwicht. Bovendien: wat is in werkelijkheid een keurbende? Een klein leger geëncadreerd door een groot leger. De geblindeerde wagen en het bombardements-vliegtuig zijn bemand door een paar élite-krijgers. Doch zooals de middeleeuwsche ridder een uitgebreid personeel meesleepte om hem en zijn ros te harnassen, om hem in 't zadel te helpen en zelfs om de gewonde tegenpartij den genadeslag te geven, zoo vertegenwoordigt elke vechtende tank een bediening van 46, elk vliegtuig een escorte van 60 man om het te onderhouden, te repareeren, te vervangen, te ravitailleeren, om loodsen en
landingsterreinen te verzorgen; etc. Een geweldige uitrusting vermindert niet het effectief eener weermacht. Zij groepeert en verlegt ze in een andere slagorde.
Gevolgtrekking: raak niet aan de geïnstrueerde reserves. Zij werden meer dan ooit onmisbaar. De Duitschers zelf, die om dienstplicht vragen, bewijzen het. Een leger zonder reserves is als een hoofd zonder romp. Verschijnt er per ongeluk nog een Alexander, alleen geoefende en geharde reservisten zullen hem stuiten.
Voor de rest hangt alles af van het materieel en van de wijze, waarop men het gebruikt. Nominaal blijven de legers verdeeld in infanterie, genie, artillerie, cavalerie, om de instructie te vergemakkelijken. Zoodra een leger echter zijn stellingen betrekt, vallen de onderscheidingen weg en versmelten. De voorste gevechtslinies zijn gevormd door een amalgaam van het meest gemengde wapentuig, dat voortaan kortaf gehanteerd wordt door ‘strijders’. Verzamelingen dezer strijders zullen eveneens kortaf ‘regimenten’ heeten. In de achterhoede verbeidt een nog bonter, machtiger en beweeglijker materiaal, bestuurd door andere ‘strijders’, het signaal van den bevelhebber, die hen bezigt voor zijn manoeuvre.
Dat is het eenige noemenswaardige verschil tusschen voorheen en thans. De vorige oorlog leerde het dogma van de unie der wapenen. Een nieuw conflict zou de fusie der wapenen openbaren. De infanterie achter kanonnen van allerlei kaliber en allerlei bestemming wordt min of meer artillerie. Zij rolt op wielen evenals de cavalerie. Zij bezigt een menigte gecompliceerde instrumenten als de genie. Op hun beurt wordt ieder dezer weer infanterist, dit wil zeggen een strijder, die op een of andere manier, met een of ander apparaat projectielen werpt. Want eigenlijk en in beginsel zijn we nog niet verder dan de voormalige boogschutters. Zij wierpen pijlen of steenen. Wij werpen allerhande kogels of bommen. Zelfs de vliegmachine, dubieus wapen zoolang zij niet verticaal kan stijgen en gekluisterd blijft aan een landingsterrein, is in wezen niets anders dan een gevleugeld projectiel, minder secuur dan een goed gericht kanon. Pas wanneer een uitvinder den stralenbundel ontdekt heeft, waarmee hij alle leven verlamt en dien hij willekeurig bestuurt, pas dan kan men van noviteiten spreken. Maar dan ook kan Zwitserland Frankrijk veroveren of Rusland, naar believen.
Heel deze monstrueuze verdelgingsmachine raakte onafscheidbaar vergroeid met de industrie. Alles werd verwisselbaar: het aroom der bloemen en de kleuren der schilders in gif, de genezende serums in moordende bacteriën, de bevruchtende meststoffen in explosie-middelen. In ieder arbeider schuilt een krijger en in elke werkbank, elk gereedschap een doodelijk wapen. In 1914 mobiliseerde een generaal nog zijn legers. Heden zal hij allereerst de fabrieken in 't geweer en in 't gelid roepen. Gelijk de soldaten hebben zij haar nummer en haar reiswijzer.
Slotsom: wij tollen in een infernalen cirkel zoolang we niet de instincten ontwapenen, de gemoederen, de harten, de geesten. Maar tot nu toe heeft geen enkel menschelijk of goddelijk wezen het brein der gezamenlijke ongevederde tweevoeters vatbaar kunnen maken voor deze elementaire waarheid. Steeds is er een, die de aangeboden hand weigert, daarop pocht, en daarvoor wordt toegejuicht.
[verschenen: 13 mei 1933]