Op de Tinnen
Parijs, 19 April 1933
De gemeenteraad van Parijs heeft beslist dat de Internationale Kunstnijverheid-Tentoonstelling van 1937 gehouden zal worden binnen de oude muren en langs de oevers der Seine. De stad is groot en de rivier doorstroomt haar in vele kronkels. Het wordt nu de taak der architecten om op een beperkte ruimte, waar 400.000 auto's rollen, een plek te isoleeren welke te midden van het vertier komt te liggen zonder het te stremmen. Terwijl de laatste sporen der Koloniale Expositie nauwelijks verdwenen zijn, breken zij hun hoofden reeds op een puzzle, die door de uitbreiding van het verkeer en door den wensch om iets tot stand te brengen waarvan de wereld wederom paf staat, bijna onoplosbaar schijnt, doch die natuurlijk schitterend zal worden opgelost. Het woord ‘impossible’ zooals men zegt, is geen Fransch.
Het is daarentegen volmaakt ‘Fransch’ dat er in het land der menhirs lieden rondloopen met verbazingwekkende, hemel-bestormende plannen. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en één druppel Keltisch bloed te veel in de aderen van hen die zich sinds de Renaissance willig lieten breidelen met klassieke tucht, deed immer toom en halster springen. Zij wachtten niet tot zij het terrein kenden waar de tentoonstelling zou legeren, om het uitmiddelpuntig idee te verzinnen dat de tijdgenooten in de wandeling een ‘clou’ noemen en dat haar onvergetelijk zal maken voor den nazaat. Het heeft, voor zoover men kan waarnemen, niets uitstaande met decoratieve kunsten, die wij ons denken als een onwennig meubel, een gestyleerd eetservies, een tapijt, een lamp, een behangselpapier, of een beschilderd glas. Het karakteriseert echter onze eeuw in den allesovertreffenden trap.
Verbeeld u een toren van 700 meter hoogte. Zooals de Chaldeeuwsche sterrewachten en de minaret der groote moskee van Samarra zal hij naar boven wentelen in glooiende spiralen, begaanbaar voor voetgangers, berijdbaar voor automobielen. Neem de bochten niet te snel en laat uw remmen nakijken. De top in het azuur zal garages bevatten, een hotel met twee honderd kamers, verschillende restaurants, een theater, een bioscoop, een postkantoor, zalen voor congressen en festiviteiten, een winkelstraat, liften en een observatorium. Gij hebt er zoowel de maan als de aarde op een paar meter afstand. Dit Wolkenkoekoeksheim zal bekroond worden door een draaiende vuurbaak met een lichtsterkte van minstens anderhalf milliard kaarsen. De stralen dezer lantaarn knipoogen tot voorbij Londen en Amsterdam, tot de Alpen en tot de Pyreneeën. Hij zal twee-een-derde maal hooger zijn dan de ranke Eiffel-toren, die bij zijn afmetingen in 't niet verzinkt, evenals het Empire-State-Building van New-York, dat juist, na vijf-en-veertig jaren langzaam streven, met enkele meters het hoogte-record had geslagen van Frankrijk's en van 's werelds langsten vlaggestok.
Hij zal opgetrokken worden in beton. Toen Eiffel in 1889 zijn transparanten en gekantwerkten toren voltooide, was ijzer nog het materiaal der toekomst, en de ijzer-industrie stond aan de spits der economische bedrijvigheid. Vandaar de onbegrensde en automatische macht der ‘kanonnen-koningen’ die aan honderdduizenden arbeiders den kost gaven. Vandaar voor een deel de Eiffel-toren. Doch bijna zonder dat wij 't merkten werd het ijzer onttroond door het beton. Vandaag fabriceert men betonnen bruggen (geen enkel technisch bezwaar zeggen de ingenieurs om solide bogen te spannen van vijf honderd of duizend meter), betonnen schepen, betonnen hekken en schuttingen, betonnen dwarsliggers voor de spoorwegen, betonnen buisleidingen, telefoon- en telegraaf-palen, voeder-troggen, putten, reservoirs, bloem-bakken, huizen, hangars, zitbanken, fonteinen en ik weet niet wat nog. In korte jaren verkreeg de beton-industrie zulk een uitbreiding en zulk een invloed dat zij een der verrukkelijkste plekken van de Riviéra zal gaan verpesten met de verdorrende emanaties harer maal- en mengmachines, hoewel ieder die gevoel heeft voor natuurschoon, of belangen bij het toerisme, protesteert. Wanneer de toekomstige kunstnijverheid-tentoonstelling gedomineerd en verpletterd zal worden door een gigantischen, geïllumineerden schoorsteen (ik kan hem mij voorloopig niet anders fantaseeren), die van den grond oprijst om spoorloos te verdwijnen in den dampkring (dikwijls is reeds de koepel van den Eiffel-toren onzichtbaar), dan danken wij dit wonderbaarlijk monument stellig voor een deel aan den jongen overmoed der beton-koningen die een gedenksteen willen oprichten, waarin zij hun macht verstoffelijkt en verheerlijkt zien. De kosten worden geraamd op 50 millioen francs. Als het bestek een beetje zuinig geschat is, zullen zij gaarne bijpassen.
Maar zoo de bovenbouw van dezen hemelschen wenteltrap zijn verklaring vindt in materialistische overwegingen, ik geloof mij niet te ver te wagen op het terrein der conjecturen wanneer ik gis dat de onderbouw zijn diepste wortels heeft in de vermaarde plaats der Schrift, welke handelt over den Toren van Babel. Aan de boorden der Seine, en speciaal op het geografische punt waar Parijs ligt, hebben zich in den loop der geschiedenis bij herhaling radiaties geconcentreerd, welke men bij gebrek aan een beter woord Luciferiaansch zou kunnen noemen. Schilder Lucifer wit, gelijk Blavatsky, of zwart, als de zoon der duisternissen, gelijk de traditie haren satan opvat: dat is een kwestie van optiek of een kwestie van gezichtshoek. In beide gestalten incarneert hij het protest van Prometheus, het verzet der Titanen, en zoowel in de eene als in de andere gedaante manifesteerde hij zich nergens vindingrijker, nergens herhaaldelijker. Het leek mij nimmer toeval, dat Julianus de Afvallige, de keizer van Rome die den Tempel van Jeruzalem wilde herbouwen om een voorspelling te logenstraffen, die zijn redelijkheid en zijn trots tartte, zijn residentie had verlegd naar de plek, waar vandaag de Boulevard St.-Michel eindigt, aan den oever der Sequana. Zulke geesten laten zich niet gemakkelijk bannen. Zulke herinneringen blijken taai. Later werd zijn idee hervat door Voltaire, toen er niet de minste kans meer bestond op verwezenlijking, daar de moskee van Omar zich sedert lang verhief op de fundamenten van Salomon's tempel. Doch zeker waart het onuitroeibare denkbeeld nog rond in de buurt van het Collège de France, waar men een leerstoel oprichtte voor Einstein, omdat hij Jood is, en altijd een leerstoel geweigerd heeft voor Branly, omdat hij Katholiek is.
Niemand kan 't bewijzen omdat niemand 't zal bekennen. Doch het is normaal, dunkt me, dat de conceptie van den toren van 700 meter voortvloeit uit een soortgelijke eeuwenoude obsessie. Het was Noach's zonen niet vergund om zich te nestelen in de regionen van den bliksem. Maar zooals vogels sinds ontelbare eeuwen hetzelfde deuntje fluiten (de haan der Ark kraaide niet anders dan een haan van Parijs), zoo achtervolgt het droombeeldig plan van Sem, Cham en Japhet de menschen als een onvoltooid leidmotief, dat rust zoekt in een slotaccoord. Zij verlangen het ingeschapen lied te zingen tot het einde, ook al zouden daarboven machten zetelen die dezen onontkomelijken wensch beschouwen als een uitdaging. Dit laatste trouwens zou men gaarne verifieeren.
Er zijn bouwstoffen in overvloed. De beton-fabrieken werken op halven stoom. De verwachte ontvangsten kunnen de uitgaven dekken. Of hij mooi is of leelijk zullen wij zien wanneer hij zijn laatste spiraal windt. In 1889 paste de Eiffel-toren niet bij het silhouet van Parijs en al wie aan kunst deed vloekte hem uit. Allengs werd hij onafscheidelijk van het stadsbeeld, onmisbaar voor de radio en een litterair thema. Op papier reeds, en in cijfers, vertolkt de afgeknotte kegel van 700 meter een optimisme en een durf die niet alledaagsch zijn. Dat is ook wat waard. Als hij verrijst zal 't voor geruimen tijd zijn want het neerhalen zal nog zwaarder vallen dan het optrekken. Doch pas het nageslacht zal zijn eigenlijke bestemming kennen. Waartoe zal hij dienen? Als aanlegsteiger van luchtschepen? Als accumulator van cosmische energie? Als seinpaal voor de eerste reizigers naar Mars? Of als gedenknaald die voor een tot barbaarschheid teruggezonken menschdom de plaats aanwijst waar eens Parijs stond...?
[verschenen: 10 mei 1933]