Na vijftig jaren
Parijs, 16 Maart 1933
Neen, wij zijn nog lang niet in het reine met Richard Wagner. Vijftig jaar na zijn dood in een Venetiaansch paleis werd hij nog niet klassiek, dit wil zeggen zonder eb of vloed, vast als een effect dat niet daalt en niet rijst, stabiel als de meter en zeker als de klok van den Eiffel-toren. Gelijk de oude Titurel in Parsifal orakelt vanuit zijn grafgewelf, zoo klopt en rilt en siddert het hart van Wagner nog een halve eeuw, nadat het schijnbaar stilstond. Het fascineert niet als het Beethovensche hart in de Negende, of als het Mozartsche hart in de Zauberflöte, tijdeloos, onveranderlijk en eeuwig gelijk het uurwerk der sterren. Maar het leeft als in een necromantisch sprookje van Edgar Poe. Telkens zendt het weer andere stralen en andere trillingen uit, welke men telkens opnieuw ontdekken, classificeeren en regelen moet. Wanneer zal alles vervuld en voltrokken zijn wat de ziener van Bayreuth onbewust grifte in het runenschrift der noten? Wanneer zullen alle zinnebeelden, die hij als een instrument der drie Nornen opteekende in melodieën en accoorden, verwezenlijkt zijn in de zichtbare, tastbare stof? Wanneer zal de geheime stad, welke hij als Amphion bouwde op de klankgolven van het orkest, ontsluierd en voltooid oprijzen uit de windsels zijner hiëroglyfen? Welk een triomf voor de muziek, welke zoo diep de bronnen aanboorde van zijn en worden! Bestaat er één kunstenaar, dichter of profeet, die zoo geladen is met de verborgen symbolen van heden en toekomst als Richard Wagner?
Wie immers kan loochenen dat wij vandaag de Wagneriaansche heldenwereld anders, duidelijker, juister en beter overschouwen dan in 1883, dan in 1900, dan 1918? Wotan, Siegfried, Amfortas, Parsifal, Goud, Liefde, Godenschemering, Verlossing, en overige namen, de overige thema's van Wagner's episch répertoire, bleven tot kort geleden mythologische figuren en allegorieën, waarin men sommige tendenties, sommige aspiraties meende te herkennen van het volk welks zoon hun een aanschijn gaf. Droom en verbeeldingsspel op een duistere, vage basis van verleden realiteit. Gedachtenvormen. Meer niet. Hun materialisatie (in de spiritistische beteekenis van het woord) ging niet verder dan een costuum, een tooneeldécor en overschreed niet het voetlicht der schouwburgen. Gisteren nog schenen de drama's geconcipieerd op een innerlijk plan, dat slechts leidde tot consequenties van aesthetischen, muzikalen, poëtischen of scenischen aard. De stukken speelden op de planken, in de orkest-ruimte, in het gemoed der hoorders. Stukken, zooals sinds Aeschylos een menschelijk brein ze bedenkt tot ons vermaak, tot onze leering of tot onze ontroering.
Langzaam echter haalde een verborgen machinist zijn tweede scherm op. Nevels vervagen en verdwijnen. De gestalten krijgen een accent, een rhythme, een kleur, een waarheid, die wij nooit vermoed hebben en die hen onbeschrijflijk indrukwekkender maken. De grimmige Wotan treedt in 't volle licht. Hij is de handhaver van verdragen en contracten, waartegen hij gromt, welke hij teekende uit nooddwang, waaraan hij zich met weerzin onderwerpt, omdat een god zelfs het gegeven woord gestand moet doen dat gebeiteld staat in zijn speer van esschen-hout. Doch hij heet niet meer Wotan. Hij heet Paul von Hindenburg, die onwillens, evenals de vader der Walküren, verraad pleegde aan overeenkomsten en zijn trouw schond. Naast den Allvater onthult en incarneert op zijn beurt zich Siegfried. Hij hersmeedde het zwaard dat gebroken ontviel aan de handen van Siegmund. Tevergeefs heeft Wotan hem den weg versperd met de goddelijke speer. Siegfried sloeg en zij brak in splinters. Onder hoorngeschal zakt hij den Rijn af. Maar hij is niet meer de smidsleerling die den blaasbalg trekt in de Nibelungen-krocht van den nijdigen Mime en een aambeeld in tweeën splijt. Hij is de huisschilder Adolf Hitler. Hij doodt den draak die het vervloekte goud bewaakt. Hij bemachtigt den vonkelenden ring. Hij wekt Brünnhilde-Duitschland uit haar slaap. Wotan moet voor hem wijken. Over vlakten en valleien schetteren zijn klaroenen, alom beantwoord, over velden en bosschen, door een wedergalm van signalen.
Décor, tekst, actie en muziek werden zooals men ze geschreven vindt, figuurlijk en letterlijk, esoterisch en exoterisch. Het dichterlijk visioen van een toovenaar, die zijn Erard bespeelde als ware hij de harp van Pythagoras' en Plato's wereldschepper, liep de geschiedenis bijna tachtig jaren vooruit. De zegepralende, onstuimige held voert beren aan den ketting, wurgt vuurspuwende monsters en verstaat zonder twijfel het geruisch van woudloover, de taal der vogels. Gelijk Siegfried met Brünnhilde sloot hij, naar verluidt, een mystiek huwelijk met Isolde van Bayreuth, kleindochter van Richard. Zij draagt den Ring, en de liefde juicht nog in den gloed der opgaande zon, in de extase der jubelmotieven (‘Zu neuen Thaten, teurer Helde’) als bij het einde van den proloog der Götterdämmerung. Maar wat sponnen de Nornen in den nacht en in de grauwe schemering? Haar draad brak, als de speer van Wotan, en haar verschrikte kreet zwol uit tot een zengenden treurmarsch. Zullen wij het vervolg zien, gelijk wij het voorafgaande bijwoonden? Zal de Gibichungen-Halle vlammen tot de poorten van het Walhalla en zal de vermoorde held een brand ontsteken waarvan de spranken opwaaien naar de woning der hemelingen? Men zegt dat de eerste Duitsche keizer, gekroond te Versailles, een klooster herbouwde in de Brandenburger Mark, uit erkentelijkheid voor den middeleeuwschen monnik Hermann, die de apotheose voorspeld had van de dynastie der Hohenzollern's. Welk gedenkteeken zal men misschien nog stichten voor den apocalyptischen Wagner?
Want al zijn fabels, die wij bekeken hebben en bewonderd als prentenboeken (monumentale en verrukkelijke prentenboeken weliswaar), ontpopten tot een actualiteit die lyrischer, spannender en tragischer treft dan fictie ooit vermocht. Wie kan Amfortas' trotsche, bittere, stugge, onboetvaardige Klacht, - klacht over de ongeneeslijke wonde welke geheeld zal worden door den anderen Siegfried die Parsifal heet, - wie kan dit hoogmoedig gejammer voortaan hooren zonder het te verweven met den dagelijkschen wrevel welke zich verbijt tusschen de Vogezen en de Njemen? Amfortas' Klacht werd Duitschland's klacht. En deze actualiteit, die zich verstrengelt met het verdichtsel, dit ‘zeitgemässe’, dat als een watermerk opschijnt door de poëzie (men zou kunnen citeeren vanaf Rienzi, de laatste der Tribunen - lees Dictators - tot aan de geschriften van zijn ouderdom), verleent aan het Wagneriaansche oeuvre een hernieuwde, nooit-gedachte en nooit-gekende intensiteit. Zijn muziek bereikt het summum van haar expressief vermogen op een achtergrond van onuitsprekelijke catastrofen, waarvoor zij gecomponeerd werd, die zij vertolkt en welke zij voorvoeld heeft.
Frankrijk was altijd het land der intellectueele Wagnerianen, het land waar zijn psyche het zuiverst naar binnen is uitgebouwd, in tegenstelling met Duitschland dat de Wagneriaansche concepten bijna uitsluitend exploiteerde van den buitenkant. Nergens radieerde het vuur dat Wagner condenseerde tusschen de vijf lijnen van den notenbalk, zoo verwarmend vruchtbaar als op Franschen bodem. Schilders, dichters, musici, schrijvers, denkers, Rozekruisers, occultisten, neo-pythagoreeërs, nationalisten, van Charles Baudelaire tot Paul Valéry, van Edouard Schuré tot Maurice Barrès, ondergingen rechtstreeks of zijdelings zijn invloed. Nergens transformeerde en galvaniseerde hij zoo totaal en zoo duurzaam de geest eener gansche natie. De eerste Franschman die Richard Wagner na de tijdelijke verduistering van den oorlog in zijn vollen luister herstelde was generaal Mangin. De furieuse heroveraar van Douaumont, met het agressieve, bijna onuitstaanbare heerschers-profiel, sperwer in uniform, vibreerde in den Wagneriaanschen klank als een paard voor trompetten.
En bij alle voorteekens aan den horizon bleef Wagner hier een fontein van vitaliteit, enthousiasme en geestelijke energie, die overvloediger stroomt dan ooit tevoren. Het deert den Franschman niet dat Siegfried zich incarneerde. Dergelijke wonderen verkleinen geen voorspeller. Zij verhoogen en verheerlijken den meester die zoo diep groef naar oermenschelijke roerselen en op zulke krachten was afgestemd. Het voornaamste is om een muziek, welke Wagner synoniem noemde met liefde, te benutten als levende substantie; haar te assimileeren als een onmisbaar elixer; zich duizelend te verjongen aan geluid en rhythme, waarin men een halve eeuw na het verscheiden van hun schepper nieuwe en heftiger vervoeringen bevroed heeft. Inderdaad: zoo viert Frankrijk het vijftigste sterfjaar van Wagner. Als van een tijdgenoot aan wien men zich opbeurt, en als van een mystagoog aan wien onkenbare geheimen geopenbaard waren.
[verschenen: 5 april 1933]